SAL7392, Akte: V°68.4-V°69.1 (152 van 688)
Akte V°68.4-V°69.1
Act
Datum: 1498-08-30
Transcriptie
2020-05-13 door Jos JonckheerNae dien op heden comen zijn bijden raide vand(er)/
stadt m(ijn) hee(re) de meye(r) van loeven(e) h(er) lodewijck
//
pynnoc ridde(r) aenspreken(de) vand(er) hog(er) h(eer)lijcheyt/ wegen voe(r) den selven raide pete(re)n vanden zande/ rintm(eeste)r der selv(er) stadt van alsulken scameliken/ en(de) o(n)manierlijken woirden die hij ond(er) dande(re)/ alh(ier) opder stadt huys o(m)tr(int) den registre gesproke(n)/ soude hebben als tsijnd(er) kynnessen comen was/ in mi(n)derniss(en) vand(er) hoog(er) heerlijch(eyt) voirs(creven) des(er)/ stadt recht ende tot scaempten en(de) (con)fusien van/ janne van rosme(re) borg(er)meest(er) der selver stadt/ die aen hem als borg(er)meest(er) e(n)nige saken met/ goeden sueten manie(re)n v(er)sochte bijd(er) stadt ov(er)drage(n)/ en(de) den selve(n) rintmeeste(re)n gelast te doen(e) seggen(de)/ ond(er) dand(er) dat de selve borg(er)meest(er) noch and(er)s/ opden buegel doer oft over den buegel soude/ moten springen hem des gedragen(de) vand(en) selven/ woirden de voirs(creven) m(ijn) hee(re) de meye(r) totten borg(er)/ meest(er) voirs(creven) inder mat(en) die gesciet mochten/ wesen seggen(de) voirts de voirs(creven) offic(ie)r dat hij/ wel reden(en) hadde om de wairh(eyt) van des(er) te/ weten(e) ende besund(er)t wair ute de voirs(creven) pet(er)/ dese woird(en) geseet hadde hem met rechte/ te v(er)sueken(e) t(er) plaetssen dair hij die wairh(eyt)/ lijden soude want dat woirden wa(r)en smaken(de)/ manie(re)n van sedicien oft (com)mocien die d(air) uuyt/ souden moegen volgen Niet te min hij was te/ vreden sceyden(de) vanden crieme dat de wethoude(re)n/ dat uuytrichte(n) souden ende alsoe ten exemple/ van ande(re)n als dat de hooch(eyt) voirs(creven) d(air) inne/ verwairt w(er)de ende trecht van des(er) stadt/ en(de) oic de cleynich(eyt) den voirs(creven) borg(er)meest(er) in des(er)/ gebuert D(air) op de voirs(creven) pet(er) die hier o(m)me/ in hachten en(de) vroenten gestelt hadde geweest/ onder dand(er) tselve ontkynnen(de) seyt datme(n) niet/ bevi(n)den en soude metter wairheyt dat hij die/ oft dier gelijke woirden t(er) cleynich(eyt) vand(en) borg(er)m(eeste)r/ voirs(creven) gesproke(n) soude hebben ende dat hen dat
//
niet betamen en soude hopen(de) datmen dat/ over hem als poirt(er) d(air) af hij trecht v(er)sochte/ thoenen soude den rechte genoech zijnde D(air) op/ de voirs(creven) offic(ie)r r(e)plice(re)nde seyt ond(er) ande(re) woird(en)/ dat den selven pete(re)n niet genoech en was/ dat hij den borg(er)meest(er) als voe(r) bescaempt hadde/ en(de) geinjurieert mair alnoch in zijnd(er) p(rese)nt(ien)/ seyt loege screpen(de) den selven [voirs(creven)] borg(er)meest(er) dat/ hijs niet geseet noch de voirs(creven) woirde gesproke(n)/ en hadde hoe wel nochtan de voirs(creven) officier he(m)/ des gedroech totten voirs(creven) borg(er)meest(er) als voe(r)/ versueken(de) v(er)sueken(de) dat hij d(air)af bijd(er) wet/ sijn clernisse dade in tgene des hem als/ borg(er)meest(er) in dien wed(er)va(r)en was en(de) dat dat/ genoech soude sijn nae recht De voirs(creven) pet(er)/ altijt de (contra)rie sustine(re)nde als voe(r) datmen tselve/ over hem als poirte(r) soude moten thoenen Es/ gewesen en(de) uuytgesproken bijden selven raide/ h(ier) op int lange gelet zijnde dat de voirs(creven) pet(er)/ in handen vand(en) ov(er)borg(er)meest(er) soude tasten en(de)/ geloven te voldoen(e) alsulken t(er)mi(n)acie als de/ wet h(ier) op t(er)mine(re)n soude soe v(er)re bevond(en) w(er)de/ nae recht dat hij in desen hem mesghaen/ en(de) mesdragen soude hebben en(de) anders niet/ Act(um) in (con)s(ili)[o] opidi a(nn)[o] p(re)d(i)c(to) augusti penultima
//
pynnoc ridde(r) aenspreken(de) vand(er) hog(er) h(eer)lijcheyt/ wegen voe(r) den selven raide pete(re)n vanden zande/ rintm(eeste)r der selv(er) stadt van alsulken scameliken/ en(de) o(n)manierlijken woirden die hij ond(er) dande(re)/ alh(ier) opder stadt huys o(m)tr(int) den registre gesproke(n)/ soude hebben als tsijnd(er) kynnessen comen was/ in mi(n)derniss(en) vand(er) hoog(er) heerlijch(eyt) voirs(creven) des(er)/ stadt recht ende tot scaempten en(de) (con)fusien van/ janne van rosme(re) borg(er)meest(er) der selver stadt/ die aen hem als borg(er)meest(er) e(n)nige saken met/ goeden sueten manie(re)n v(er)sochte bijd(er) stadt ov(er)drage(n)/ en(de) den selve(n) rintmeeste(re)n gelast te doen(e) seggen(de)/ ond(er) dand(er) dat de selve borg(er)meest(er) noch and(er)s/ opden buegel doer oft over den buegel soude/ moten springen hem des gedragen(de) vand(en) selven/ woirden de voirs(creven) m(ijn) hee(re) de meye(r) totten borg(er)/ meest(er) voirs(creven) inder mat(en) die gesciet mochten/ wesen seggen(de) voirts de voirs(creven) offic(ie)r dat hij/ wel reden(en) hadde om de wairh(eyt) van des(er) te/ weten(e) ende besund(er)t wair ute de voirs(creven) pet(er)/ dese woird(en) geseet hadde hem met rechte/ te v(er)sueken(e) t(er) plaetssen dair hij die wairh(eyt)/ lijden soude want dat woirden wa(r)en smaken(de)/ manie(re)n van sedicien oft (com)mocien die d(air) uuyt/ souden moegen volgen Niet te min hij was te/ vreden sceyden(de) vanden crieme dat de wethoude(re)n/ dat uuytrichte(n) souden ende alsoe ten exemple/ van ande(re)n als dat de hooch(eyt) voirs(creven) d(air) inne/ verwairt w(er)de ende trecht van des(er) stadt/ en(de) oic de cleynich(eyt) den voirs(creven) borg(er)meest(er) in des(er)/ gebuert D(air) op de voirs(creven) pet(er) die hier o(m)me/ in hachten en(de) vroenten gestelt hadde geweest/ onder dand(er) tselve ontkynnen(de) seyt datme(n) niet/ bevi(n)den en soude metter wairheyt dat hij die/ oft dier gelijke woirden t(er) cleynich(eyt) vand(en) borg(er)m(eeste)r/ voirs(creven) gesproke(n) soude hebben ende dat hen dat
//
niet betamen en soude hopen(de) datmen dat/ over hem als poirt(er) d(air) af hij trecht v(er)sochte/ thoenen soude den rechte genoech zijnde D(air) op/ de voirs(creven) offic(ie)r r(e)plice(re)nde seyt ond(er) ande(re) woird(en)/ dat den selven pete(re)n niet genoech en was/ dat hij den borg(er)meest(er) als voe(r) bescaempt hadde/ en(de) geinjurieert mair alnoch in zijnd(er) p(rese)nt(ien)/ seyt loege screpen(de) den selven [voirs(creven)] borg(er)meest(er) dat/ hijs niet geseet noch de voirs(creven) woirde gesproke(n)/ en hadde hoe wel nochtan de voirs(creven) officier he(m)/ des gedroech totten voirs(creven) borg(er)meest(er) als voe(r)/ versueken(de) v(er)sueken(de) dat hij d(air)af bijd(er) wet/ sijn clernisse dade in tgene des hem als/ borg(er)meest(er) in dien wed(er)va(r)en was en(de) dat dat/ genoech soude sijn nae recht De voirs(creven) pet(er)/ altijt de (contra)rie sustine(re)nde als voe(r) datmen tselve/ over hem als poirte(r) soude moten thoenen Es/ gewesen en(de) uuytgesproken bijden selven raide/ h(ier) op int lange gelet zijnde dat de voirs(creven) pet(er)/ in handen vand(en) ov(er)borg(er)meest(er) soude tasten en(de)/ geloven te voldoen(e) alsulken t(er)mi(n)acie als de/ wet h(ier) op t(er)mine(re)n soude soe v(er)re bevond(en) w(er)de/ nae recht dat hij in desen hem mesghaen/ en(de) mesdragen soude hebben en(de) anders niet/ Act(um) in (con)s(ili)[o] opidi a(nn)[o] p(re)d(i)c(to) augusti penultima
Nagekeken door: Walter Winnelinckx
Moderator: Walter Winnelinckx
Laatste update:: 2018-07-16 door The Administrator