It(em) het es comen int rechte voir meyer ende scepene(n) van loeve(n) inde banck/ aldair olivier van ro(m)male [en(de) marie docht(er) jan vliegeintsant] die ov(er)mids virtut van scepene(n) brieve(n) van loeve(n)/ beleydt es [sijn] tot den [goede(n)] des voirs(creven) jan vliegeintsant in deen zide en(de) henric aerts va(n)/ beetse in dand(er) zide dair de voirs(creven) olivier en(de) ma(r)ie dede seggen met hoere(n)/ gelev(er)den voirspreke dat de voirs(creven) henric hem ongebruyck dede van ene(n)/ beemdeken gelege(n) te beetse voir tgeleege dat wile(n) was des voirs(creven) jan/ vliegeintsant ende versochten dair om de voirs(creven) olivier ende ma(r)ie dat me(n) / aende(n) meyer dat me(n)se houde(n) woude inde voirs(creven) goede Dair op he(m) de voirs(creven)/ henric aerts verantweerdt heeft met sine(n) gelev(er)de(n) voirspreke seggen(de)/ dat hi inde(n) voirs(creven) beemdt ghegoedt en(de) geerft was voir hof en(de) hee(re) d(aer) me(n)/ den selve(n) beemdt af houden(de) es eer tvoirs(creven) beleyt gedain was en(de) des/ vermat hi he(n) wairheit vande(n) scepene(n) vanden hove dair voe(r) dat ghesciet/ was Tot welker wairheit de voirs(creven) henric gewijst w(er)t en(de) te(n) dage/ dat dat thonisse geschien soude droege(n) de scepene(n) vande(n) hove voirs(creven)/ dat de vors(creven) henric arts inde voirs(creven) goede gegoedt was eer de voirs(creven) olivier/ ende ma(r)ie tot den selve(n) goede(n) beleit ware(n) also dat de scepene(n) van/ loeve(n) na de(n) redene(n) voirs(creven) vande(n) meyer van loeve(n) d(aer) op ghemaent/ worde(n) die openbairlic wijsde(n) voir een vonnisse dat de voirs(creven) henric in/ sijn guedinge voirs(creven) vande(n) voirs(creven) beemde blive(n) soude also verre alst/ noch voir he(n) come(n) wa(r)e Coram borch(oven) rike pynnoc oppendorp haenwijc/ hertshals x oct(obris) a(n)no xiiii[c] x sexto