It(em) want stoet en(de) thebat opv(er)staen waren tusschen arnde van kessele die voe(r) meye(r)/ en(de) scepen(en) van loeven(e) comen en(de) gegoet is inde goede vranx wilen boyckens in deen/ sijde en(de) lijsbetten boyckens zust(er) des voirs(creven) wilen vranx en(de) weduwe s(er)vaes wilen/ van ende lijsbetten [huerre] docht(er) der selv(er) lijsbette(n) en(de) willeme van hub(er)tinge(n) die docht(er) hadde/ der voirs(creven) lijsbette(n) der moeder voe(r) hem en(de) voe(r) gorijs m(ar)griete(n) maiken en(de) lijsbette(n)/kijnde(re) des vo sine(n) kijnde(re)n onder hue(r) dage sijnde de welke de voirs(creven) willem hue(r)/ vader hier in geloeft heeft te vervaen in ander sijde van alsulken(en) goeden beyde/ have en(de) erve als bleven sijn nade doet des voirs(creven) vranc boyckens So sijn d(aer) o(m)me/ de voirs(creven) p(ar)thijen come(n) voe(r) scepen(en) van loeven(e) [vide(licet) d(i)c(t)a elis(abet) filia p(ri)us ema(ncipa)[ta]] en(de) hebben hen bi rade van huerre/ beyder vriende gekeert en(de) verbonden vande(n) voirs(creven) stoet en(de) voertaen van allen ande(re)n/ saken en(de) stucken die sij malcande(re)n eysschende moge(n) sijn tot opte(n) dach van heden verbonde(n)/ en(de) gecomp(ro)mitteert in zegge(re)n en(de) vriendelike yffene(re)n Te weten in h(e)rarnde/ / vanderlynden prieste(r) en(de) henrike vander calste(re)n geloevende de voirs(creven) p(ar)thijen/ vast en(de) gestentich te houden so wes de voirs(creven) zegge(re)n inde voirs(creven) saken tusschen/ hen voe(r) hue(r) goetdunken seggen en(de) p(ro)nu(n)cieren sullen Dit gedaen sijn de voirs(creven)/ segge(re)n come(n) voe(r) scepen(en) van loeven(e) tyerst de gelegenheit vander voirs(creven) saken/ te gronde gemerct en(de) hebben hue(r) zeggen en(de) goetdunken vanden voirs(creven) stoet/ge tusschen de voirs(creven) p(ar)thijen geseeght en(de) geuutent inder vueghen die hier/ na volght Te weten dat de voirs(creven) lijsbet boyckens lijsbet hue(r) dochter en(de)/ willem van hub(er)tingen [tot behoef] des voirs(creven) arnds van kessele goe in goeder behoirliker/ sommen quijtschelden sullen [en(de) verthijen beyde voe(r) scepen(en) va(n) loeve(n) en(de)] voe(r) notarijs en(de) getughen alle de goede beyde have/ en(de) erve die bleven nade doet des voirs(creven) wilen vranx boyckens so wair die/ gelegen sijn en(de) men die vijnden sal En(de) dies sal de voirs(creven) art van kessele der/ voirs(creven) lijsbette(n) boyckens lijsbette(n) hue(r) docht(er) en(de) willeme [van] hub(er)tingen eens geve(n)/ vijfen(de)twintich gripen te weten xl placke(n) voe(r) de gripe gerekent te wete(n)/ deen helecht t(er) stont en(de) dander helecht te vastelavendt naest comende rike/ vroede januar(ii) s(ecund)[a]