SAL7731, Akte: V°393.1-R°396.1 (386 van 430)
Zoek akte
Vorige | Volgende
Akte V°393.1-R°396.1  
Act
Datum: 1438-05-15

Transcriptie

2021-07-16 door Karel Embrechts
Van reyne(re)n van diest/
Het zijn comen in recht voer meye(r) en(de) scepen(en) van loeven inde banck ald(aer) de/
voirs(creven) reyne(r) van diest in deen zijde en(de) die na de hoge heerlich(eit) ons liefs/
genadichs en(de) geduchts he(re)n des h(er)togen van bourg(oign)[en] en(de) van brab(an)t en(de)/
na sijnre stat recht van loeve(n) voer meye(r) en(de) scepen(en) van loeve(n) gegoedt/
en(de) gheerft is in een hoeve geheten den elshof met allen hoe(re)n toebehoirte(n)/
henrix van erpe diemen heet van lieshout gelegen inde p(ro)chie van/
gheffen gelijc hubrecht wilen van ghemert zweer des voirs(creven) henrix/
uut der voirs(creven) hoeven sterff en(de) die goede ald(aer) te houden plach in/
deen zijde ende ghijsbrecht de cock soen rijchouts wilen de cock/
die soen was h(er)ghijsbrechts wilen de cock ridders in dande(re) Daer/
de voirs(creven) reyne(r) inden rechte dede lezen de scepen(en) brieve van loeve(n)/
sprekende van sijnre guedingen voirs(creven) en(de) versocht datmen hem/
peyslic houden woude inder voirs(creven) sijnre guedingen also dat doen t(er)stont/
de voirs(creven) ghijsbrecht de voirs(creven) goede met sijne(n) gelev(er)den voerspreke aen/
sprack Inden yersten seggen(de) dat waer wae(r) dat wilen was een h(er)jan/
de cock van ned(er)rynen ridd(er) die dese goede besat als sijn p(ro)per leen en(de)/
dede dair op lezen enen brief bezegelt metten zeghele wilen h(er)toghi(n)ne(n)/
johannen salig(er) gedenckenissen inhoudende hoe de voirs(creven) wilen h(er)jan de/
cock de voirs(creven) goede bracht hadde te leen aen ons(er) genedig(er) vrouwe(n) voirs(creven)/
hoe(re)r genade(n) gesynnende dat hij de selve goede van hoe(r) te leen/
ontfaen mochte en(de) dair in de selve hoe(r) gnaden hem de voirs(creven)/
goede belijdde tot ene(n) brabantschen rechte comen(de) vand(er) heerlicheit/
van heusden en(de) dat de voirs(creven) go wilen h(er)jan de cock de voirs(creven) goede/
aldus besat dat boot de voirs(creven) ghijsbrechts te thoenen en(de) met den/
minsten (et)c(etera) Seggende voort de selve ghijsbrecht dat hij hadde enen/
vader met namen rijchout de cock dair af de voirs(creven) wilen h(er)jan/
de cock wittich oem was en(de) aldus dan sijn de voirs(creven) goede comen/
en(de) verstorven vanden selven wilen h(er)janne opten voirs(creven) wilen rijcout/
sijne(n) neve en(de) vanden voirs(creven) rijchoute opten voirs(creven) ghijsbrechten sijne(n)/
soen dwelc de selve ghijsbrecht boot te thoenen en(de) metten minste(n)/
En(de) dede dair na t(er)stont lezen ene(n) brief bezegelt metten zegele/
des hogeboe(re)n vorsten h(er)toghen philips van bourg(oign)[en] en(de) van brab(an)t/
nu t(er)tijt regne(re)nde begripende hoe hij voermaels van sijne(n) gnade(n)/
de voirs(creven) goede voer leen ontfaen hadde en(de) dede daer toe oic seggen/
dat hij de voirs(creven) goede aen onsen gened(igen) he(re)n voirs(creven) te leen ontfaen hadde/
gelijc den voirs(creven) brief begreep en(de) dat de selve goede leen goede wae(re)n/
en(de) dat boot hij te thoene(n) en(de) met ma(n)ne van leen Seggen(de) voert/
/ de selve ghijsbrecht dat sijn voirseten de voirs(creven) goede aldus voer leen/
gehouden en(de) beseten hadden ov(er) xxx ov(er) xl jair en(de) dair bove(n) en(de) dat/
boot hij oic te thoenen It(em) dede noch seggen de voirs(creven) ghijsbrecht/
dat hij de naeste levende wae(r) vanden voirs(creven) goeden van wittigen/
bedde en(de) vand(er) zijden dair af de voirs(creven) goede comen sijn dwelc hij oic/
boet te thoenen Seggende noch voert de voirs(creven) ghijsbrecht dat de/
voirs(creven) reyne(r) mett(er) voirs(creven) sijnre guedingen aen dese goede verdoelt wae(r)/
gemerct dat de tochtersse vanden voirs(creven) goeden te weten de weduwe/
des w voirs(creven) wilen hubrechts van ghemert noch leefde en(de) so en wae(r)/
dair om de voirs(creven) guedinge van gheenre werden na dien dat umm(er) een/
lantrecht wae(r) dat de weduwe des voirs(creven) wilen hubrechts hoe(r) tocht scul/
dich wae(r) te hebben inde voirs(creven) goede en(de) dat de tochtersse noch leefde dat/
boet hij te thoenen Seggen(de) voert alsoet dblijct de voirs(creven) ghijsbrecht/
dat de voirs(creven) henric van erpe de scepen(en) brieve van loeven dair dese/
guedinge uutspruyt alleen bekent hadde sond(er) bijsijne vand(er) voirs(creven) tocht(er)ssen/
en(de) alsus waert lichtelic te gevuelen dat de voirs(creven) guedinge van/
gheenre weerden en wae(r) Oic dede hij noch inden rechte rueren twee/
papiren brieve dier seke(r) p(er)sone hoe(r) zegele bynne(n) opgedrucht hadden/
scrivende en(de) c(er)tifice(re)nde aen den h(er)toge van hollant dat h(er)jan de cock/
die goede aen den h(er)toghinne(n) van brabant te leen ontfaen hadde/
It(em) dede ten eynde seggen de voirs(creven) ghijsbrecht want sijn voerde(re)n de/
voirs(creven) goede aldus lange beseten hadden ov(er) xxx xl jair en(de) dair/
boven gelijc hij dat geboden heeft te thoenen en(de) na alle den reden(en)/
voirscr(even) dat hij bliven sa b hem volgen selen de voirs(creven) goede en(de)/
oft hem dit te nauwe wae(r) des hij umm(rr) niet en hoept so boet/
hij vanden selve(n) goeden sijn behout te doen gelijc hij dat na den recht/
sculdich waer te doen En(de) dede noch de voirs(creven) ghijsbrecht ond(er) den/
ande(re)n voert seggen al waert also dat de voirs(creven) reyne(r) seggen mochte/
dat de voirs(creven) wilen hubrecht van ghemert en(de) sijn nacomelinge de/
voirs(creven) goede over xxx jair en(de) daer boven als hoe(r) erve beseten hadde(n)/
dat hem dat gheen onstade doen en soude bij redenen na dat de voirs(creven)/
l goede leengoede wae(re)n gelijc [hij] dat geboden hadde te thoenen ende/
want ind(er) came(re)n van brabant vanden leengoeden gheen possessie en/
wae(r) also de voirs(creven) ghijsbrecht dat oic boet te thoene(n) also en soude hem/
de voirs(creven) possessie gheen onstade doen Sluytende de voirs(creven) ghijsbrecht/
na allen desen redene(n) voirscr(even) en(de) met meer ande(re)n reden(en) luttel of/
weynich tot den rechte dienende dat hem de voirs(creven) goede volgen selen/
/ en(de) sculdich sijn te volgen oft ten minsten dat hij d(aer) af wed(er) gesett/
ende geremitteert sal werden voer onsen gened(igen) he(re) en(de) sijne ma(n)ne/
van leen ind(er) came(re)n van brabant daer uut de voirs(creven) reyne(r) dit getoghen/
heeft Op dwelc de voirs(creven) reyne(r) hem verantwerde seggende dat/
hem noch sijnre goedingen de voirs(creven) aensprake aen de voirs(creven) goede/
gheen onstade doen en soude en(de) dat biden redene(n) hier na bescr(even)/
Ierst op dat de voirs(creven) ghijsbrecht geseeght hadde dat de voirs(creven) goede comen/
wae(re)n vanden voirs(creven) wilen h(er)janne de cock op wilen rijchout de cock/
sijnen vad(er) en(de) also voert opten voirs(creven) ghijsbrechte Antwerdt de voirs(creven)/
reyne(r) dat hij dat nu(m)m(er)meer gethoenen en sal co(n)nen gemerct dat/
de voirs(creven) wilen h(er)jan drie wittige soene hadde en(de) achter liet daer af/
deen hiet h(er)rijckhout de cock ridder die de voirs(creven) goede beco(m)merde voer/
scepen(en) vanden bossche gelijc de voirs(creven) wilen h(er)jan sijn vad(er) dat oic gedaen/
hadde dwelc de voirs(creven) reyne(r) boet te thoene(n) (et)c(etera) met als scepen(en) brieve(n)/
vanden bossche of met alsulker hulpen als hij daer toe gecrigen soude/
co(n)nen Ende dede voert verantwerden de voirs(creven) reyne(r) dat hem de/
voirs(creven) aensprake gheen onstade doen en soude gemerct dat de voirs(creven)/
wilen hubrecht van ghemert de voirs(creven) goede vercregen hadde en(de) dair/
toe comen wae(r) ov(er) xxx ov(er) xxxiiii jair en(de) dair boven en(de) dat hij en(de)/
sijn nacomelinge die goede yesijnt peysliken en(de) vredeliken als hoer/
p(ro)per erve [beseten hadden] en(de) dat de voirs(creven) wilen hubrecht daer uut starff als uut/
sine(n) p(ro)pe(re)n erve ende dat margr joffr(ouwe) m(ar)griete heyms sijn wijf d(aer)/
inne bleef sittende als een tochtersse ende dat dit al waer wae(r)/
dat boet de voirs(creven) reyne(r) te thoene(n) het sij met scepen(en) brieve(n) vande(n)/
bossche of and(er)s also hem des noet wesen sal It(em) op tgheen dat/
de voirs(creven) ghijsbrecht geseeght heeft dat de guedinge van gheenre/
werden sijn en soude gemerct dat de tocht(er)sse d(aer) af noch leve(n) soude/
(et)c(etera) antwerde de voirs(creven) reyne(r) dat hij kendde en(de) lijdde dat de/
tochtersse noch leefde maer het wae(r)r waer dat die en(de) joffr(ouwe)/
machtelt hoe(r) wittige docht(er) comen wae(re)n voer scepen(en) vanden/
bossche te voe(re)n en(de) eer dbeleydt gedaen wart daer uut de voirs(creven)/
goedinge gesciet is en(de) hebben hoe(r) tocht en(de) hoe(r) erflicheit aldaer/
gederft en(de) dair inne gegoedt den voirs(creven) henricken van erpe/
die daer na den scepen(en) brief van loeve(n) bekent heeft daer dbe/
leidt uut comen is dwelc gedaen waert na der guedingen voirs(creven)/
en(de) dat dit waer es dat boet hij oec te thoenen en(de) aldus blijct/
dan umm(er) dat de voirs(creven) guedinge van werden es aengesien den reden(en)/
voirscr(even) Voert dede noch seggen de voirs(creven) reyne(r) dat de voirs(creven) ghijs/
brecht en(de) sijn vad(er) de voirs(creven) wilen h(er)jan en(de) meer ande(r) die vanden/
geliken goeden hadden dair af des voirs(creven) wilen h(er)jans en(de) des selfs/
/ ghijsbrechts leenbrieve af rue(re)n met scepen(en) brieve(n) vande(n) bossche beco(m)/
mert belast en(de) uut den gronde vercocht hadden en(de) voer vry eyghen goet/
geloeft hebben te warande(re)n dwelc de voirs(creven) reyne(r) oic boet te thoene(n)/
met meer ande(re)n redene(n) punten en(de) artikelen die hij noch bileyde en(de)/
boet te thoenen seggen(de) so waer hij dit gethoenen conste dat hem/
dan en(de) sijnre guedingen de voirs(creven) goede volgen selen en(de) dair in bliven/
en(de) dat hij b mids den voirs(creven) redene(n) van hier niet getogen en sal werde(n)/
Seggen(de) ten slote so waer hem dit thoenisse niet genoech en wae(r) des/
hij umm(er) niet en hoept so boet hij dair hij boven sijn behout vande(n) voirs(creven)/
goeden te doen also hij dat na den rechte sculdich wae(r) te doen Seggen(de)/
voert de selve reyne(r) dat de voirs(creven) ghijsbrechts nu(m)m(er)meer behout hebbe(n)/
en sal gemerct dat hij meyndt en(de) geseeght heeft dat de voirs(creven) goede/
leen sijn en(de) dat vanden leen gheen stille en is en(de) want hij oic bynne(n)/
xxx jae(re)n en(de) dair boven vanden voirs(creven) goeden gheen possessie gehadt/
en heeft Aldus blijct dan umm(er) claer dat dbehout dat ghijsbrecht/
biet impliceert en(de) contrarieert sijnre aenspraken voirscr(even) dat umm(er) in/
enghene(n) rechte sijn en sal met meer worden en(de) redene(n) en(de) oic thoe/
nissen die de voirs(creven) reyne(r) dede seggen en(de) bileggen weynech tot den/
recht dienen(de) Slutende ten eynde na de wairheit die hij geboden/
hadde en(de) na dbehout dat hij inleide en(de) na uutwisinge sijnre guedin/
gen voirscr(even) dat hij bliven sal inde goede voirscr(even) na m(ijn) gened(ichs) he(re)n/
heerlicheit en(de) sijnre stat recht van loeve(n) Op dwelc na aensprake/
en(de) na verantwerden de meye(r) van loeven maende de scepen(en) van/
loeve(n) die wijsden beide de p(ar)tien tot hae(re)n thoenis en(de) die behoude/
behielden sij te henwart Ten dage van thoenisse hen geset thoende/
de voirs(creven) ghijsbrecht gelijc hier na volght Ierst thoende de voirs(creven)/
ghijsbrecht met twee brieven voe(r) in sijnre aenspraken geruert/
te weten enen van wilen d(er) h(er)toghinne(n) joha(n)nen tide salig(er) gedencke/
nissen en(de) ene(n) ande(re)n van nu onsen genedigen he(re) h(er)togen philips/
dat de voirs(creven) goede leengoede wae(re)n Dair op dede hij drie van ons/
gened(ichs) he(re)n manne van leen manen die droegen dat de voirs(creven)/
ghijsbrecht de voirs(creven) goede ontfaen hadde voe(r) leen en(de) de twee/
droeghen voort dat de voirs(creven) ghijsbrecht op dese leen goede ge/
volght hadde deen genecht voe(r) en(de) dand(er) na tot op de derde/
genechte It(em) droegen noch twee van desen ma(n)nen dat sijt dair/
voer hielden en(de) het wae(r) haer beste konde dat dit leengoede/
wae(re)n mer [de] derde man droegh dat hij dair af gheen kenlich(eit) en/
hadde It(em) droeghen noch twee van desen mannen dat sij gesien/
/ hadden dat inder came(re)n van brabant van leengoeden gheen stille en wae(r)/
De derdde van desen drien droech oic dat hijt dair voer hielt seggen(de) voert/
de he(re)n die dair sitten weten bat dan wij hoemen dat helt Oic droegen/
noch de selve ma(n)ne dat de voirs(creven) henrick voir hen gekent hadde dat/
de voirs(creven) goede leengoede wae(re)n It(em) droegen noch ande(r) goede manne/
dat de voirs(creven) wilen h(er)jan de cock dese goede besat en(de) dat se vanden selve(n)/
h(er)janne quamen op rijcoute wilen de cock des voirs(creven) ghijsbrechts vad(er) Oic/
droegen de selve [dat] wilen h(er)jan [voirs(creven)] oem was vanden voirs(creven) wilen rijcoute en(de)/
dat de voirs(creven) wilen rijcout wittich vader was des voirs(creven) ghijsbrechts/
en(de) dat ghijsbrecht de naeste levende wae(r) vanden voirs(creven) goeden van/
wittigen bedde en(de) vander zijden daer de voirs(creven) goede af comen wae(re)n/
It(em) dede de voirs(creven) ghijsbrecht lezen enen brief gescr(even) van onsen genedige(n)/
he(re) nu sijnde daer inne hij den scoutheit manen en(de) den scepen(en) wisen/
verboet ov(er) dese goede want sijn leen wae(re)n Daer op gevraeght wart/
drien raetsluden vanden bossche die voermaels g scepen(en) geweest hadde/
oft hen niet kenlic en wae(r) dat desen voirs(creven) brief ald(aer) gesonden wart/
ende voer de stat vanden bossche comen wae(r) en(de) oft daer om de scepen(en)/
vanden bossche de saken van hen gewijst hadden Die daer op/
droeghen dat sij dair af niet en wisten mer hen wae(r) wel kenlic/
so wa(n)neer onse genedige he(re) den scouth(eit) en(de) scepen(en) vande(n) bossche/
van leengoeden dmanen en(de) dwijsen verboet dat sij dan vanden/
bodem niet meer en maende noch en wijsden Hier na thoende de/
voirs(creven) reyne(r) Ierst thoende hij met enen scepen(en) brieve vanden bossche/
dat h(er)jan wilen de cock de voirs(creven) goede beco(m)mert hadde met xiiii/
l(i)b(ra) bosch gelts It(em) thoende [hij] noch met enen scepen(en) brieve vanden bossche/
dat h(er)rijcout wilen de cock ridder des voirs(creven) wilen h(er)jans soen ene(n)/
co(m)mer van xx l(i)b(ra) d(er) mu(n)ten voirs(creven) op de voirs(creven) goede gemaect hadde/
Dese brieve aldus gelesen sijnde droegen seven goede ma(n)ne dat/
de voirs(creven) wilen hubrecht van ghemert voer den voirs(creven) co(m)mer tot/
den voirs(creven) goeden ov(er) xxxiiii jair en(de) dage quam en(de) dat hijse also besat/
als sijn p(ro)per erve Hier na thoende de voirs(creven) reyne(r) noch met ene(n)/
scepen(en) brieve vanden bossche dat de voirs(creven) wilen hubrecht van ghe/
mert int jair van xviii naden brande voer den voirs(creven) co(m)mer hadde/
doen uutdagen en(de) dair inne voer den selve(n) co(m)mer gewijst was En(de)/
hier op droegen de voirs(creven) iii raetslude vanden bossche dat dit sce/
penen brieve vanden bossche wae(re)n en(de) dat sij die van werden/
houden Dragen(de) voert de selve drie raetslude so wa(n)neer yema(n)t/
aldus in e(n)nige goede gewijst wordt dat dan ald(aer) een recht es/
dat dat een jair open steet en(de) dat de erfgenamen vande(n) goede(n)/
die met coste en(de) met co(m)me(r) bynne(n) dien jae(r) lossen en(de) quijte(n) moege(n)/
/ It(em) droegen noch de voirs(creven) vii goede ma(n)ne dat de voirs(creven) ghijsbrecht ov(er) xxiiii/
jair op een half mile na dien goeden gewoent heeft It(em) thoende hij noch/
met ande(re)n scepen(en) brieven vanden bossch dat den voirs(creven) he(re)n rijcoute h(er)jans/
soen dese goede in sijn erfdeylinge gevallen wae(re)n en(de) hoe de voirs(creven) wile(n)/
h(er)rijcout de voirs(creven) goede met scepen(en) brieve(n) vanden bossche beco(m)mert hadde/
en(de) hoe sij mids dien co(m)me(r) ten sluyten tot den voirs(creven) wilen hubrecht/
van ghemert comen wae(re)n It(em) droegen noch de voirs(creven) vii goede manne/
dat de selve wilen hubrecht van ghemert voe(r) dit leste uutdagen ende/
daer na ov(er) xxxiiii jair lanc en(de) dair boven [de voirs(creven) goede] beseten hadde als sijn p(ro)per/
erve ongestoert en(de) dat hij dair uut gestorven wae(r) als uuten sijne(n) p(ro)pe(re)n/
erve en(de) dat sijn wittige huysvrouwe dair inne bleef sittende als een/
tochtersse die noch leefde Oic dede reyne(r) vragen den voirs(creven) iii raetslude(n)/
vanden bossche oft hen niet kenlic en wae(r) dat de voirs(creven) henric van erpe/
na staet der heylig(er) kerken getruwt hadde joh jannen wittich dochter/
des voirs(creven) wilen hubrechts dwelc hen de voirs(creven) ghisbrecht kendde Item/
droegen noch de voirs(creven) iii raetslude want de scepen(en) brieve vande(n) bossche/
dair de goede mede uutgedaeght wae(re)n begrepen also verre als de scepen(en)/
vanden bossche dair af wijsers sijn dat alle scepen(en) brieve vande(n) bossche/
daer men goede voer co(m)mer vercocht also spraken [Oic thoende noch de voirs(creven)henrick reyne(r) met scepen(en) brieven vanden bossche hoe hij henrick van erpe tot der tocht vanden voirs(creven) goeden en(de) vand(er) erflicheit vanden gedeelte d(er) voirs(creven) joffr(ouwe) m(ar)grieten comen wae(r)] Desen thoenissen ald[(us)]/
in beyden zijden gesciet sijnde metten calangien en(de) repliken in beiden siden/
deen op ten ande(re)n gedaen maende de meye(r) van loeve(n) de scepen(en) van/
loeven wes vanden voirs(creven) goeden een recht sijn soude die wijsden/
voer een vo(n)nisse na aensprake na verantwerden na thoenisse van beiden/
siden en(de) na all dats voir hen comen wae(r) dat de voirs(creven) reyne(r) van/
diest vanden voirs(creven) goeden bliven sal in sijn goedinge also verre alsts/
noch voer hen comen wae(r) cor(am) d(omi)no ludovico pynnoc milite lomb(ar)t/
abs(oloens) wittema(n) vynck voshem maii xv a(nn)o xxxviii
Nagekeken doorkristiaan magnus
Moderatorkristiaan magnus
Laatste update:: 2015-08-24 door Agata Dierick