It(em) de voirs(creven) jonck(er) anthonijs heeft gelooft en(de) toegeseeght den voirs(creven) ja(n)ne/ gielijs en(de) ja(n)ne de juede hoe wael he(m) de voirs(creven) xxx holl(andsche) gul(den) bekent/en(de) sijn ten live d(er) voirs(creven) ii p(er)sone en(de) des leste(n) van hen beyde(n) leefdage/ gelijc de brieve d(aer) af begripe(n) dat hij nochta(n) met de(n) selve(n) brieve(n)/ niet werke(n) en sal ten wae(re) dat de voirs(creven) jonck(er) anthonijs en(de) of sijn/ goede scadechtich wae(re)n of hijnder hadde(n) van alsulke(n) viii zwair/ crone(n) lijfpensie(n) als de voirs(creven) man en(de) wijf tot hoe(re) beyd(er) live jairlix/ hebbe(n) op des voirs(creven) jonck(er) anthonijs goede d(aer) voe(r) sij oec des selfs/ jonck(er) anthoenijs goede uutgewonne(n) hebbe(n) ter goed(er) meyni(n)ge(n)/ en(de) sond(er) argelist cap(elle)[ma(n)] velde maii ix/