Van gielijse vande(n) moirte(re)/ It(em) om dies wille dat wille(m) vande(n) moirte(re) inde(n) name(n) en(de) van wege(n)/ henri(ck) breeme d(er) stat bijbracht hee hadde dat gielijs vande(n) moirte(re)/ sijn brued(er) den voirs(creven) henr(icke) in rechte getogen hadde voir meye(r) en(de)/ scepen(en) van merchten(en) van lviii scilden elke(n) schilt te xii pl(acken) boven/ dien nochta(n) dat de voirs(creven) henr(ick) d(aer) af bij de(n) he(re)n scepen(en) van loven(en)/ quijt gewijst was des hij hem gedroegh tot de(n) scepen(en) van love(n)/ die voir sent jans misse wae(re)n des de voirs(creven) wgielijs meynde dat/ niet en wae(r) mer dat tvo(n)nis d(er) scepen(en) van loven(en) gewijst hadde/dat de vand(er) aensprake(n) die gielijs ten voirs(creven) henr(icke) wart gedaen/ hadde alse van lxxii scilden d(aer) af de scepen(en) van m(er)chten(en) getuyght/ hadden dat de voirs(creven) henr(ick) voir hen de(n) voirs(creven) gielise gekent hadde/ xiiii scilde(n) dat de voirs(creven) henr(ick) breeme de(n) voirs(creven) gielijse oplegge(n)/ soude de voirs(creven) xiiii scilde d(aer) af de scepen(en) van m(er)chten(en) getuyght
//
hadden en(de) alse vande(n) ande(re)n reman lviii scilde(n) hadde/ de voirs(creven) giel(ijs) he(n) d(aer) af yet aen te spreken dat hij dat/ doen mochte mette(n) rechte alse dat de so raet vand(er) stat/ beg(er)de taenhoe(re)n tclairnisse vande(n) vo(n)nisse vande(n) voirs(creven) scepen(en)/ van loven(en) die dat gedae gewijst hadde(n) die welke scepen(en)/ dat cleerden gelijc de voirs(creven) gielijs opgedaen hadde soe/ eest dat de raet vand(er) stat van loven(en) get(er)mineert heeft/ voir reden en(de) recht dat de voirs(creven) p(ar)tien te rechte blive(n)/ selen voir meye(r) en(de) scepen(en) van merchten(en) dair de sake voirt/ vande(n) lviii scilden voirt verhandelt was cor(am) pynnoc pryke(re)/ burgim(a)g(ist)ris (et) q(u)[o]d plu(r)ib(us) aliis de consilio septe(m)b(ris) s(ecund)a