Van goessen(en) vand(er) mee(re)n na(tuer)lic/ It(em) van alsulker aenspraken als h(er)jan vander mee(re)n ridde(re) die naden rechte der/ stad van loeven(en) beleidt es totten goeden henrix wilen vander mee(re)n sijns oems gedae(n)/ heeft tot goessen vand(er) mee(re)n natuerlic soen des voirs(creven) wile(n) henrix van twe jae(re) pachte(n)/ die de selve h(er)jan van goessene vand(er) mee(re)n voirs(creven) die met ja(n)ne sijne(n) brued(er) oic/ natuerlic soen des voirs(creven) wile(n) henrix hue(re)r beyder vader gegoedt en(de) geerft es/ uuten voirs(creven) beleide des voirs(creven) h(er)jans in zeke(re) goede(n) die wae(re)n des voirs(creven)/ wile(n) henrix vander mee(re)n oems des voirs(creven) h(er)jans en(de) huers vaders ond(er) dande(re)/ indie goede van wesenbeke met allen hoiren toebehoirten vande(n) selven/ goeden van wesenbeke aen hem meynde verschene(n) te sijne bynne(n) den tijde van/ twee jae(re) dat de selve goessen de voirs(creven) goede gehouden hadde en(de) vanden voirs(creven)/ henricke sijne(n) vader daerop de voirs(creven) goessen hem verantwerde en(de) onder meer/ ande(re)n sijne(n) redenen dede allige(re)n aengesien dat hij blotelic gelijck voirs(creven) steet/ inde voirs(creven) goede gegoedt was en(de) de selve henrick sijn vad(er) dair inne/ gheen tocht behouden en hadde dat hij dairaf gheen pechtinge geven en soude/ dies hij hem totten rechte en(de) sijnen scepen(en) brieve(n) gedroegh wairt gewijst na/ aensprake verantwerden van beiden p(ar)tien dat de voirs(creven) h(er)jan verdoelt wae(re)/ met alsulker aenspraken als hij ten voirs(creven) goessen(en) waert gedaen hadde cor(am) om(n)ib(us)/ scabinis novembr(is) xvii des dijsd(aighs)/