Van jannese vanden hove/ It(em) want lo(dewijk) van oppendorp en(de) jan vanden hove de jonghe/ die beleidt zijn totten goeden jans vanden hove vad(er) des voirs(creven) ja(n)s/ op heden hadden doen inscriven henricken acht(er)linc en(de) ja(n)nese vande/ oskens voer x veertelen zaets en(de) lx mandelen walme(re) daer aen/ zij hen ongebruyck daden en(de) aenverdt hadden bynne(n) den hove/ wilen des voirs(creven) jans svad(er)s en(de) nu d(er) voirs(creven) ii p(er)sone geleg(en)/ tot ouden En(de) de selve ii p(er)sone op heden alhier inden rechte/ niet comen en sijn so hevet tvo(n)nisse d(er) scepen(en) van loeven/ gewijst datmen den voirs(creven) lo(dewijk) en(de) ja(n)ne vande(n) hove den/ jongen vanden voirs(creven) goeden houden sal in sijne(n) hoe(re)n beleide/ also v(er)re alst noch voe(r) scepen(en) comen es cor(am) lomb(ar)t abs(oloens)/ wijtvliet pynnock ca(pelle)[ma(n)] vynck voshem maii xxiiii