shertogendale mychiels weelde/ It(em) vander aenspraken die mathijs mychiels als p(ro)cur(ator) en(de) gemechticht/ van m(ijn) vrouwen der abdissen sgoidshuys van tshertogendale gedaen/ heeft tot henricken de weelde van cortbeke overdijle van vii gulden/ pet(er)s en(de) lii pl(a)c(cen) die hem de voirs(creven) mathijs eysschen(de) was voe(r)/ alsulken gebreck als goessen tielens voirtiden wyn m(ijn) voirs(creven) vrouwen/ inden cloest(er) hove svoirs(creven) goidshuys den selven goidshuise sculdich/ bleven soude zijn geweest vanden selven goeden doen hij d(aer)af schiet/ voe(r) welcke gebreck de voirs(creven) m(ijn) vrouwe des voirs(creven) goessens haeflike/ goede bynnen den voirs(creven) hove hadde doen co(m)me(re)n van welken goeden/ zij nad(er)hant hoe(r) hande dede op geloeften die de voirs(creven) henrick/ geloefde van mijnre voirs(creven) vrouwen van hoe(r) gebreke te v(er)nuegen/ welcke gelufte de voirs(creven) mathijs boet te thoenen gelijc hij op/ heden als den dach dairtoe diende volcomelic thoende in/ absencien des voirs(creven) henricks die voe(r) trecht niet en qua(m) So/ hevet tvo(n)nisse d(er) scepen(en) van loeven(e) gewijst dat de voirs(creven) henr(ick)/ gehouden zijn sal den voirs(creven) mathise inden name vanden/ voirs(creven) goidshuise van zijnen eyssche te voldoen na dat de/ wairheit gedragen heeft cor(am) om(n)ib(us) scab(inis) ex(cep)[to] roel(ants) maii/ xxii/