Cu(m) (con)di(ci)[o(n)e] dat hij hem hier mede sal moegen doen ontslaen alst hem gelieft/ van allen den geluften en(de) borchtochten die hij voe(r) haer gedaen mach hebben oft/ doen mochte en(de) oic om hem te doen betalen van alle der schout die zij hem sculdich/ es of namaels tachter wesen sal Ende hem van als onslagen zijnde reddetur si(bi) ip(s)i/ alsoe lange als zij leeft maer of zijs in hue(re)n levene niet en haelde dat/ dan de voirs(creven) jacob de goede beide have en(de) erve acht(er) der voirs(creven) lijsbetten/ bliven(de) daer mede sal doen volgen lijsbetten hae(re)r moeder op dat zij dan/ noch leefde om daer af hae(re) leefdage haer nootdorft te hebben en(de) na/ de doot van hen beiden den natuerliken kynderen der voirs(creven) lijsbetten d(er)/ dochter en(de) of de selve kyndere eer aflivich worden sonder wettige geboerte/ achter hen te laten den naesten erfgenamen der voirs(creven) lijsbetten d(er) dochter/ eisd(em)/

De(tur) jacobo