Cu(m) (con)di(ti)[o(n)e] dat zij hen hier mede zelen moegen behulpen dat zij/ vander voirs(creven) borchtocht scadeloes gelost werden en(de) d(aer)af ontslege(n)/ alst hen oft e(n)nigen van hen gelieft dwelc de zelve gehuyssche(n)/ geloeft hebben elken vanden borgen te doen tzijnre maniss(en) en(de)/ d(aer)bove(n) hebben zij oic in meerd(ere) zekerniss(en) hen een bruwca(m)me/ geheten den oedevare met allen den bruwgerecke en(de) ande(re)n hoe(re)n/ toebeh(oirten) acht(er) en(de) voe(r) gelegen inde bieststrate tuschen de/ goede [vacat]/ by orlove she(re)n vanden gronde tonderpande gesett geloven(de)/ d(aer)af genoech te doen eis(dem)