It(em) vanden gedinghe dat geweest es voe(r) meye(re) en(de) scepen(en) tusschen henricken/ vander moelen va(n) beckevoirt in deen zijde en(de) henricken strote geheten/ tsmeyers woenende tassent ter ande(re) alse van anderhalven ryd(er) lijftochte(n)/ die jan vander moelen brueder svoirs(creven) henricks vander moelen sculdich/ was met scepen(en) brieven van loeven heylwighen vander brugghen and(er)s/ geheten ghielijs welcken brief de voirs(creven) henrick vander moelen ov(er)hadde/ tselven rechte bege(re)nde dair om de selve henrick dairaf voldaen te/ wesen vanden voirs(creven) henricken strote voe(r) de selve lijftocht borghe/ zijnde Daer inne de selve henrick strote meynde ongehouden te wesen/ bij zek(ere)n reden(en) die hij bijleyde en(de) boot te thoenen d(air) toe hij met/ vo(n)niss(e) gewijst wairt en(de) dach hadde op en zaterdaghe lestleden/ tot welcken daghe de voirs(creven) henrick strote quam in trecht met/ zijnen getuyghen die oic inder saken leyende en(de) verhoiren doende/ den voirs(creven) henricken vander moelen aldair niet comende noch hem te/ rechte p(rese)nte(re)nde So hebben de scepen(en) van loeven ter maniss(en) smeyers/ gewijst voer een vo(n)nisse dat de voirs(creven) henrick strote ongehouden/ zijn sal vander aenspraken die de voirs(creven) henrick vander moelen/ te hemwairts gedaen heeft cor(am) roel(ants) tymple abs(oloens) vync junii/ xiiii