Quinten vynck/ It(em) vander aenspraken die quinten vynck gedaen heeft inde banck alh(ier)/ tot wout(ere)n ackerman van dat de selve quinten yesch en(de) versocht/ onthaven te werden vanden voirs(creven) wout(ere)n vander hueringhen die hij/ qui(n)ten anderwile gedaen hadde tegen de weduwe pet(er)s wilen van/ mairbeke van eenen beemde der selv(er) weduwen toebehoiren(de) dien/ hij tegen heure gehuert hadde een jair langh voe(r) iii pet(er)s xviii/ stuv(er)s voe(r) den peter welcke hueringhe hij den voirs(creven) wout(ere)n ov(er)gegeve(n)/ hadde mids zek(ere)n appoenteme(n)te en(de) middele va(n) goeden ma(n)nen bij/ also dat de selve wouter hem dairaf aende voirs(creven) weduwe ontheffen/ soude gelijc de voirs(creven) qui(n)ten boed te thoenen En(de) thoenisse dairaff/ aengehoirt so hebben de scepen(en) van loeven ter maniss(en) tsmeyers/ gewijst voer een vo(n)nisse dat de voirs(creven) woute(r) gehouden zijn sal den/ voirs(creven) qui(n)tene vander voirs(creven) hueringhen aende voirs(creven) weduwe tontheffen/ cor(am) roel(ants) tymple blanckart zande ouder(ogghe) vync junii v