It(em) pauwels de cuype(re) metse(r) heeft hem bekendt wel vernueght en(de) betaelt/ te wesen van joff(rouwe) katlinen weduwe jans wilen de witte van alles de hij/ aen heure met metselrien verdiend mach hebben aen heur huys opte/ biest gelegen tot desen daghe toe Sceldende heure d(air)af volcomelic/ quijte Geloven(de) de voirs(creven) pauwels so verre [men] namails bevonde bij meest(er)/ matheeuse de layens der stad va(n) lov(en) meest(er) metse(r) dat alsulken vier/ schouwen alse hij in tvoirs(creven) huys gemaict heeft niet wel noch genoech/ roock en droeghen ten goed dunckene en(de) zeggene svoirs(creven) meest(er) matheeus/ dat hij dan die also hermaken sal dat zij wel en(de) loflic roock dragen/ selen gelijc schouwen behoiren te draghen en(de) dat ten coste desselfs/ pauwels alse van zinen wercke en(de) oic van stoffen also verre men/ bevynd dat hij mids e(n)nighen redenen de stoffe sculdich es te leve(re)n/ van rechts weghen oppend(orp) heykens dec(embris) xxiiii