It(em) meester jacob de marca p(ro)cureur inden grooten raide onss gened(ichs) h(ere)n/ tsh(er)toghen alse voergange(r) en(de) gemechticht h(ere)n huygens de ternay/ religieux sgoidshuys van sainsoingne? in bourgoingnen en(de) p(ri)oer/ der p(ri)oirscap van bierbeke [te des(er) tijt] heeft gegeven en(de) bekendt gegeven/ te hebben henricken crabbe van belandenen de grote thiende van/ belanden(en) der voirs(creven) p(ri)oirscap toebehoiren(de) gelijc hij henrick die/ ald(air) gehouden heeft Te houden te hebben en(de) te gebruycken van/ s(in)t jansmisse lestleden een jair langh voe(r) en(de) om twintich mudden/ rogs en(de) twintich mudden evenen beide goeds en(de) payabels corens/ der maten van loeven en(de) zess rijnsch(en) gulden(en) goed en(de) ghinghe/ te xx stuv(er)s tstuck te halfmerte naistcomen(de) te betalen en(de) te loeven/ te leve(re)n alse vervolghde schout En(de) es vorwerde dat de voirs(creven) henr(ic)/ ongehouden zijn sal e(n)nighe cleyne thiende te gheven die bynnen zinen/ hove te belanden(en) bynnen den voirs(creven) tijde verschinen sal Voirt heeft/ de voirs(creven) meester jacob uutgegeven den voirs(creven) henricken alle de chijse/ pachten en(de) rinten die bynnen den voirs(creven) jaire verschenen zijn oft/ verschinen selen vanden chijsen rinten en(de) pachten des voirs(creven) p(ri)oirscap/ toebehoiren(de) ts(in)te remeysgheest te gyseyne vile ter sluysen ts(in)te/ marien gheest en(de) ts(in)t jansgheest voe(r) en(de) om vier peters te/ xviii stuv(er)s tstuck te derthienmisse naistcomen(de) te betalen alse/ v(er)volghde schout roel(ants) caverson julii iii Geven(de) en(de) verlenen(de)/ de vors(creven) meest(er) jacob den vors(creven) henricken volcomen macht de vors(creven)/ chijse rinten en(de) pachten bynnen den vors(creven) jaire v(er)schinen(de) op te boe(re)n/ tontfanghen en(de) quitancie d(air)af te gheven en(de) oic die met rechte/ te vervolghen en(de) alle tghene d(air)af te doen dat hij oft de vors(creven)/ prioer selve soude moegen doen Roel(ants) caverson julii iii