It(em) arnd lambrechts soen wilen arnds heeft genomen en(de) bekendt genome(n)/ te hebben van roeloven roelofs alsulken lande alse hij heeft tot breyeshem/ en(de) plaghen toetebehoiren janne kijnen gedragende tsamen dertich/ dachmail of d(air)omtrint gelijc de vors(creven) arnd die vanden voirs(creven) roelove(n)/ gehouden heeft It(em) noch een dachmail lands ald(air) gelegen dwelck/ de voirs(creven) roelof gecregen heeft tegen henricken smedekens ende zijnen/ kynd(ere)n Te houden te hebben en(de) te gebruycken van halfmerte lestled(en)/ eenen t(er)mijn van zess jairen langh deen na dander zonder middel/ volgen(de) Elcx jaers dae(re)nbynnen voe(r) en(de) om tween(de)twintich/ mudden en(de) sess halst(ere)n rogs te weten acht halst(er) rogs der mate(n)/ van thienen voe(r) elc mudde voirs(creven) gerekent goeds en(de) payabels core(n)s/ alsulcx als daer mede deen pechtene(r) den and(ere)n ald(air) van pachtland/ betalen mach ts(in)te andriesmisse apostels te betalen en(de) te loeven te/ leve(re)n alle jaire den voirs(creven) t(er)mijn due(re)nde (et) quo(li)[b(et)] ass(ecutu)[m] Voerts es/ vorwerde dat de voirs(creven) wyn boven den voirs(creven) pacht ende zond(er)/ afslach desselfs betalen sal jairlicx alsulken zack corens alsmen/ vanden voirs(creven) goeden sculdich es der capellen van breyeshem Ende/ dat hij de selve goede wel en(de) loflic wynnen werven en(de) mesten/ sal den voirs(creven) t(er)mijn due(re)nde ten minsten gelijc reengenoten bove(n)/ en(de) beneden en(de) te zijnen afscheiden laten den wynt(er)aert wel en(de)/ loflic besaeyt op vier getidege voren en(de) dande(r) lande also hij die/ vand doen hijse yerst aenveerde te weten den zomeraert en(de) de/ brake geheel Ende hij en sal gheene lande moegen hoervruchten/ bynnen zijnen [den] lesten drie jairen vanden vors(creven) t(er)mijne En(de) alle dese/ vorw(er)den (et)c(etera) En(de) h(ier) voe(r) zijn borghen svoirs(creven) wynnen [als principael sculd(ere)n] ongezund(er)t/ en(de) onv(er)scheiden en(de) elc voer all katline lambrechts zijn zust(er) gheerd/ kyps zwag(er) desselfs arnds [van thienen] henr(ic) bastarts van boutershem/ en(de) jan crabbe mu(n)te(r) soen wilen symoens woenen(de) te loeven Et/ p(ri)mus Cor(am) pynnoc cav(er)son m(ar)cii xxix