It(em) henrick van bierbeke cledersnyde(r) alse p(ro)cur(eur) h(ere)n michiels absoloens ridd(er)s/ heeft gekindt ontfangen te hebben uut handen mathijs vanden rode rintm(eeste)r/ sh(ere)n van dieste (et)c(etera) achtien rijnsch gulden(en) die den voirs(creven) h(er) michiele viele(n)/ te paesschen lestleden van alsulken sessendertich rijnsch(en) gulden(en) erflik(er)/ rinten vallende jairlicx half te bamesse en(de) half te paesschen als hij heeft/ aen ende op div(er)se goede ende onderpande svoirs(creven) h(ere)n van diest van dien hond(er)t/ en(de) xl rijnsch(en) gulden(en) eenen stuver en(de) zess miten erfliker rinten de welcke/ aen ende op de selve goede en(de) onderpande hadde m(ijn) he(re) de greve va(n) zalme(n)/ Dair tege(n) de voirs(creven) h(er) michiel de voirs(creven) zessend(er)tich rijnsch(en) gulden and(er)wile/ vercreghen heeft van welcken xviii rijnsch(en) gulden(en) gevallen te paessche(n)/ lestleden de voirs(creven) p(ro)cur(eur) hem hielt inden name en(de) tot behoeff svoirs(creven) h(er) mich(iel)/ voer wel betailt Sceldende dair aff en(de) van allen and(ere)n t(er)mijnen voe(r) dien/ t(er)mijne verschenen den voirs(creven) he(re) van diest zijnen rintm(eeste)r de goede ende/ onderpande voirger(uert) en(de) allen and(ere)n des quitan(cie) behoeven(de) volcomelic quijte/ Cor(am) roel(ants) opp(endorp) oct(obris) xii