It(em) joffr(ouwe) johanne vanden wolputte weduwe jans wijlen van tsestich/ in p(rese)ncia heeft ghekint ende ghelijt dat sij bij handen jans opden/ berch als rintmeest(er) der eedelder en(de) waelgheborend(er) vrouwen/ ysabeelen grevy(n)nen van salme(n) vrouwe te rotsselair (et)c(etera) ghehave(n)/ ende ontfanghen heeft alsulke xxiii rinssche gulden(en) die viele(n)/ en(de) v(er)schene(n) viii daghe in januario anno lxxii nae scriven(en)/ shoofs van cam(er)rijck uut saken van dien xxiii rinssche gul(den) lijft(ochten)/ ten live meest(er) golijns ende cle(re)n van tsestich kinde(re)n des voirs(creven) wijlen/ jans ende joffr(ouwen) joha(n)ne(n) It(em) noch xxiii rinssche gul(den) die vielen/ opden yersten dach van julio anno lxxiii uut saken van dien/ xxiii rinsscher gulden(en) erf(lic) welke xxiii rinssche guld(en) lijft(ochten) en(de)/ xxiii rinssche gulden(en) erf(lic) die de voirs(creven) jan wijlen van tsestich/ in sijnre levender tijt ghecocht heeft en(de) gecreghe(n) op zeke(re) goede der/ voirs(creven) grevy(n)ne(n) van salme(n) ende noch xx rinssche gul(den) die viele(n)/ xxiiii daghe in septemb(ris) anno lxxiii uut zaken van dien xx/ rinssche gulden(en) lijft(ochten) dair af de x staan ten live der voirscr(even)/ joffr(ouwen) joha(n)nen ende dand(er) x ten live meest(er) golijns voirs(creven) die/ de selve wijlen jan teghen den selven wijlen greve van salme(n)/ met zeke(re) borghen die hij dair voe(r) ghesedt heeft vercreghen heeft/ der voirs(creven) grevynne(n) van salme(n) huer goede den voirs(creven) jannese/ opden berch hue(re)n rintmeest(er) ende alle ande(re) des quitan(cie) behoeven(de)/ vanden voirs(creven) t(er)mijne(n) ende van allen ande(re)n voirleden(en) t(er)mijne(n) vol/ comelijken quijtschilden(en) Gheloven(de) de voirs(creven) joffr(ouwe) joha(n)ne der vors(creven)/ grevy(n)nen van salme(n) ende hue(re)n rintmeest(er) [en(de) eene(n)yegelijken] vand(en) voirs(creven) quitan(cie)/ inne te stane ende warant te zijne cor(am) roelants roelofs april(is) xv