It(em) gheert duegens renu(n)tian(s) om(n)ibus p(ri)vilegiis (et)c(etera) heeft gelooft/ lauwereyse nijs den jonge(n) te wiens versuecke hij in hachten/ geweest heeft ten huyse jasp(ar) claes dat hij hem lossen en(de)/ schadeloes ontheffe(n) sal van alle(n) alsulke(n) borchtochte(n) als dae(r)/ voe(r) de voirs(creven) lauwereys voe(r) hem steet veroblig(eer)t tussche(n) dit/ en(de) groot vastelavo(n)t naistcomen(de) oft alsdan weder om gaen inde/ voirs(creven) vroente en(de) van dair niet scheyde(n) sonder wille oft co(n)sente/ des voirs(creven) lauwereys tot dat hij hem volcomelic sal hebbe(n) gelost/ En(de) dair af es borge jouffr(ouwe) [vacat] weduwe jacops wile(n)/ de gruyte(re) et p(ri)mus cor(am) boxho(r)en burgim(a)g(ist)ro februarii xiii