It(em) willem lambrechts in p(rese)n(ci)a heeft bekint dat hij en(de) zijn/ vorders tande(re)n tijde(n) in pechtinge(n) genome(n) hebbe(n) tege(n) de meest(er)s/ vand(er) infirmarien vand(en) groote(n) begijnhove te loeven(e) sesse dach(malen)/ lants gelege(n) te b(er)them acht(er) de kercke opt velt d(er) selv(er) infirmarie(n)/ toebehoiren(de) tussche(n) de leengoede gerardus duys t(er) eenre jans/ diericks t(er) ande(re) en(de) des voirs(creven) willems lambrechts t(er) de(r)d(er) zijd(en)/ zeke(re) t(er)mijne(n) van ja(r)en Welcke pechtinge(n) de selve wille(m) de(n) selve(n)/ zijne(n) t(er)mijn du(r)ende ov(er)gegeve(n) heeft en(de) mids dese(n) ov(er)geeft gerardo/ duys En(de) heeft voirt gekindt en(de) gelijdt de selve wille(m) [voe(r) hem] en(de) sijne/ nacomelinge(n) dat hij inde p(ro)p(ri)eteyt vande(n) voirs(creven) vi dach(malen) lants/ egheen recht noch actie en heeft noch gehadt [aen] hen heeft/ Geloven(de) den voirs(creven) gerarde int voirs(creven) lant oft pechtinge(n) ne(m)me(r)meer/ stoot oft letfel hinde(r) oft last te doen(e) noch hem d(air) af ne(m)mermeer
//
aen te spreken(e) te vexe(re)n noch te moyen in gheene(n) rechte gheeste/ lic noch weerlijk bij hem selven noch nieman(de) anders coram/ oppendorp hove martii ix