It(em) gheert de moor van werchte(r) heeft geloeft willem(me) maes [meeus]/ oick van werchte(r) twintich cronen te xxiiii stuv(er)s tstuc iii pl(a)c(ken)/ den st(uver) tusschen dit en(de) uutgang meye naistcomen(de) te betalen(e)/ tamq(uam) ass(ecutu)[m] alse voe(r) daflegginge van twee cron(en) lijftochten/ staen(de) ten live des voirs(creven) willems en(de) zijnder huysvr(ouw)[e(n)] d(air) inne/ de voirs(creven) gheert de moor als borge voe(r) willem(me) de moor v(er)bonde(n)/ steet Ende inde(n) gevalle hij hem niet soe starck gemaken en/ conste dat hij alsdan voe(r) de selve twee cron(en) sal moege(n) pant/ stellen d(air) voe(r) goetgenoech sijnde en(de) d(air) mede gestaen Ende oft/ beide de liven bynne(n) middele(n) tijde storven sal hij van al onge/ houden sijn coram hove naus(nydere) martii xv