It(em) vander aenspraken die jan van borre gedaen heeft op ja(n)ne pasteel/ sone wilen gorts om theergeweede van sek(ere)n coope van leene gehoude(n)/ vande(n) hee(re) van croy in zijne(n) hove van arschot gedaen tege(n) den voirs(creven)/ wile(n) goirde want de voirs(creven) jan met zijne(n) voirs(creven) vader dair af/ de guedinge hadde gedaen Dair op de voirs(creven) jan antwerde al mocht/ hij mede guedinge gedaen hebbe(n) en hadde hij nochtan noit geweest/ bijder co(m)mentscap noch toesegge(n) gedaen Es tvonnisse dat de voirs(creven)/ jan van borre met zijnder acensprake opd(en) voirs(creven) janne pasteel v(er)doolt/ es in scampno p(rese)ntibus o(m)nibus dempto roelants aprilis iii[a]