Aldair symoen van vlaende(re)n bij zijne(n) geleverde(n) voirspreke heeft/ doen opdoen hoe dat hij van jor(is) goederthuys oick man van/ buyte(n) beclaecht was voe(r) de so(m)me van twintich rijnsch g(ulden)/ en(de) hadde moete(n) gelove(n) op eene pene oft banduyn van thien/ rijnschg(ulden) tege(n) he(m) te daghe en te rechte te come(n) dair af/ den dach op hede(n) diende dair toe hij bereet was om rechts/ te plege(n) soe verre de voirs(creven) goederthuys comp(ar)eerde en(de) hem/ ticht gave Hopen(de) soe verre hij dat niet en dade dat/ hij der clachte(n) ongehoude(n) soude zijn en(de) des geliefde he(m) tvo(n)nisse/ hebben de h(ere)n scep(enen) van loeven(e) t(er) maniss(en) smeyers gewesen/ voe(r) een vonnisse zoe verre de voirs(creven) goederthuys niet en/ quame ten onstaen(e) smeyers en(de) va(n) hen dat de voirs(creven) symoen/ als man van buyte(n) tege(n) eene(n) man van buyte(n) vander/ voirs(creven) clachte en(de) geloften verweert sal sijn in sca(m)pno p(rese)nt(ibus)/ om(n)ibus dempto roelants maii xv