It(em) h(er) jan van bourgoingne(n) ridde(r) diens p(er)de(n) alh(ier) beslage(n)/ wa(r)en ten versuecke jans de hont als p(ro)cur(eur) ph(ilip)s de swane/ heeft gelooft als sciltboertich ma(n) dat hij tussche(n) dit en(de)/ kerstmisse naistcomen(de) crijge(n) sal des voirs(creven) philips goede(n)/ moet van tghene des de voirs(creven) ph(ilip)s te hemw(er)t te seggen(e)/ mach hebben oft dat hij in gebreke van dien bynnen/ de(n) selve(n) tijde alhier inde stadt weder om come(n) sal inder/ h(er)berge(n) mette(n) selven p(er)de(n) oft ande(re) alsoe goede in die stadt/ en(de) van dair niet scheyde(n) hij en sal hebbe(n) gecrege(n) den/ moet des voirs(creven) philips tamq(uam) ass(ecutu)[m] Cor(am) hove naus(nydere)/ dece(m)bris xiii