Vander aenspraken die wouter van eynde gedaen heeft op/ janne lenarts aengaende seke(re)n beternissen van quetsue(re)n/ die hij den selven eysschte d(air) voe(r) hij eyschte eene(n)/ wach te straesborch oft alsulken beternisse als de hee(re)n/ scepen(en) wijsen souden dair op jan antweerde dat hij/ vand(er) selver questien hem aengesproken hadde inde/ banck van rotselair d(air) op seke(re)n vo(n)niss(en) aldair geslagen/ wa(r)en dwelc hij p(rese)nteerde te thoenen hopen(de) wair hij/ dat bewijsen conste dat hij met voldoen(e) van dien/ soude gestaen hem des gedragen(de) totten rechte/ es bij scepen(en) van loeven(e) ter manissen smeyers/ gewesen met vo(n)nisse nae dien [de voirs(creven)] jan lenarts zijns/ vermeets met iiii scepen(en) van rotselair genoech/ volquam dat de voirs(creven) wouter met zijne(n) vervolghe/ alhier opden voirs(creven) janne verdoolt es in scampno/ p(rese)ntibus o(m)nibus dempt(is) berghe hove julii vii