Item hubrecht van daelhem sone wilen willems/ affirmeren(de) hem out zijnde xxv jai(r)en en(de) meer in/ p(rese)ncia heeft gekint en(de) gelijdt dat hem henrick/ van daelhem zijn brueder met gereden pe(n)ningen/ volcomelijck gelost en(de) afgequeten heeft alsulken/ negen(en) sacken corens der mate(n) van thiene(n) erfs/ pachts die hij hadde en(de) houden(de) was aen en(de) op de/ moelen geheeten van daelhem gelegen ts(in)te pet(er)s vissenake/ Scelden(de) d(air)af den voirs(creven) henricke volcomelijck quijt
//
P(ro)mittens nullaten(us) alloqui sed war(andizare) p(ro)ut behalve(n)/ xvi rinsch gulden(en) te lx pl(a)c(ken) tstuc eens te betalen(e)/ die hij hem noch tachter blijft coram tybe thenis/ scabinis julii iii