It(em) jan vand(er) vorst voir hem selve(n) en(de) als p(ro)cur(eur)/ willems duy met zijne(n) medeplege(re)n die hij/ hier inne geloeft te vervangen(e) ter eenre en(de) claes/ de hane ter ande(r) zijden hebben den dach van rechte/ op heden dienen(de) geco(n)tinueert v(er)lingt en(de) uutgestelt/ tot van heden in viii dagen om alsdan te diene(n)/ gelijck dien op heden gedie(n)t soude hebben ende/ / heeft deselve jan geconsenteert dat de voirs(creven) claes/ dien tijt hangen(de) der vroente(n) sal wordden ontslage(n)/ Des heeft hem de voirs(creven) claes geloeft t(er)stont te betalen(e)/ den voirs(creven) janne xx andr(ies) guld(en) mu(n)te nu loopen(de)/ behalven soe v(er)re de voirs(creven) claes geco(n)da(m)pneert wordt/ mett(er) mynne(n) oft met rechte inden eysch des voirs(creven)/ jans en(de) zijnd(er) medeplege(re)n dat die cortten sullen/ en(de) soe v(er)re hij geabsolveert wordt heeft hem de/ voirs(creven) jan geloeft die te r(e)stitue(re)n Heeft vort geloeft/ de voirs(creven) claes dat hij van heden v over viii dagen/ wed(er)om comen sal ind(er) vroente(n) soe hij nu was/ soe v(er)re zij bynne(n) middele(n) tijde and(er)s niet en ov(er)come(n)/ met mynne(n) en(de) van daer niet scheiden sond(er) co(n)sente/ des voirs(creven) jans en(de) zijnd(er) medeplege(re)n zij en zijn/ beslicht met rechte ende dit opde pene ende/ abanduyn van xxv goud(en) guld(en) te v(er)bue(re)n half ond(er)/ des(en) hee(re) en(de) half ond(er) wat hee(re)n hij bedwa(n)ckelijck/ bevonde(n) sal wordden quol(ibe)t ass(ecutu)[m] Heeft vort de voirs(creven)/ jan geloeft d(aer) voi(r)e inne te staen(e) dat de voirs(creven) claes/ van zijne(n) medeplege(re)n bynne(n) den voirs(creven) viii dagen/ gheenssins geprae(m)t gehacht oft gemolesteert/ en sal wordden cor(am) berghe naus(nydere) maii xi