Item arndt van vlasselair voir hem selve(n) ende als/ p(ro)cur(eur) magrieten wed(uw)[e] jans van vlasselair zijnder/ moed(er) ter eend(er) en(de) jan guedens als man en(de)/ mo(m)boir lijsbeth van boesschot zijnd(er) huysvr(ouwe) ter ande(r)/ zijden hebben hen aengaen(de) der questien ende/ gedinge voir meye(r) ende scepen(en) van loven(e) bedingt/ aengaen(de) eend(er) eend(er) geluften voir scepen(en) van loven(e)/ gepass(er)t van hond(er)t en(de) xx rinschguld(en) eens bij/ janne wilen van boesschot swager des voirs(creven) jans/ guedens ende janne pannesteert bekint janne/ wilen van vlasselair vad(er) des voirs(creven) arnts d(aer)voi(r)e de/ selve arndt totten goeden des voirs(creven) wilen jans van/ boesschot en(de) jans pannesteert geleydt was en(de) des/ dien aencleeft hebben gekint en(de) geleden nae dien/ zij hen mynlijc gesubmitteert en(de) v(er)bonden hadden/ inde eendrechtige uuytsprake van gorde hermeys/ arnde van hove (christ)iane de naus(nydere) pete(re)n vander/ hoeven gielijse de vos goessen(e) tybe willem(me)s van/ raveschote en(de) lodewijcke van schore dat zij bij ond(er)/ wijse ende uuytspraken vanden selve(n) goede(n) ma(n)ne(n)/ eenswordden en(de) v(er)accordeert zijn ind(er) manie(re)n hier/ nae volgen(de) Te weten(e) dat de voirs(creven) jan guedens/ voir tp(ar)t des voirs(creven) jans wilen van boesschot zijns/ zwag(er)s den voirs(creven) arnde van vlasselair inden name/ en(de) tot behoef als voi(r)e gheven sal de so(m)me van/ vijftich rinschguld(en) te xx stuv(er)s tstuc mu(n)ten nu/ lopen(de) half te kers(mis)s[e] naistc(omende) en(de) half te paesschen/ d(aer)nae volgen(de) te betalen(e) Ende d(aer)mede sullen de/ voirs(creven) jan wilen van boesschot zijn goede en(de) erfge/ namen los quijt ende ongehouden zijn vand(er) so(m)men/ vand(en) voirs(creven) hond(er)t en(de) xx rinschguld(en) behalve(n)/ den voirs(creven) arnde zijne(n) rechte vand(en) surplus opden/ voirs(creven) janne pannesteert en(de) zijn goede welke/ / so(m)me van vijftich rinschguld(en) voirs(creven) de voirs(creven) jan guede(n)s/ geloeft heeft te betalen(e) ten t(er)mijnen voirs(creven) quol(ibe)t ass(ecutu)[m]/ Ende ter meerde(r) sekerheyt van des(er) sal de voirs(creven) arndt/ behouden tvoirs(creven) beleydt in zijnd(er) macht soe wel opde/ goede des voirs(creven) jans pa(n)nesteert tot dat hij vand(en)/ voirs(creven) vijftich rinschguld(en) volbetailt sal zijn en(de) soe wa(n)neer/ de voirs(creven) vijftich rinschguld(en) volbetailt sullen zijn sal/ hij tvoirs(creven) beleydt alsoe verre alst slaen soude moege(n)/ opde goede des voirs(creven) wilen jans van boesschot sculdich/ zijn ter maniss(en) des voirs(creven) jans guedens te nyeute te/ doen(e) It(em) sullen de voirs(creven) p(ar)tien [tgelach] gedragen(de) vijftich stuv(er)s/ betalen half en(de) half Ende hier mede hebben de/ voirs(creven) p(ar)tien malcande(re)n van des voirs(creven) es ende des/ dien aencleeft volcomelijc quijtgescouwen en(de) die/ houden van des(er) geloeft te volbringen(e) en(de) te voldoen(e)/ de voirs(creven) arndt hierinne verva(n)gen(de) en(de) op hem/ nemen(de) zijnd(er) voirs(creven) moed(er) cor(am) hermeys naus(nydere) junii/ xvii