Tusschen henricke van pulle ter eenre ende ja(n)ne/ loenkens die getrouwet heeft der wed(uw)[en] jans wijle(n)/ bruesselmans des jongen als hij leefde ter ande(r) zijden/ om der pechtinge(n) wille vande(n) goeden des voirs(creven)/ henricx te wackerzeele en(de) dair omtr(ent) gelege(n) D(air) aff/ henrick p(rese)nteerde zijne(n) eedt dat de pechtinge vand(en)/ beghinsel der selver due(re)n soude xii ja(r)en en(de) begheerde/ bet(aling)[e] te hebben(e) van sgheens des verschene(n) was ende/ ombetaelt Es geappointeert dat den voirs(creven) gedeylden/ eedt bij henr(icke) gep(rese)nteert sal blive(n) berusten(de) tot dat/ de voirs(creven) wed(uw)[e] die in arbeyde es soe jan seyde/ hue(re)n kercganc sal hebben gedaen ende dat de/ voirs(creven) jan henricke sal bet(aling)[e] doen van gheens/ des verschene(n) es ende ombet(aelt) bove(n) des de wy(n)ne/ die de voirs(creven) goede vand(er) voirs(creven) wed(uw)[en] overheeft/ den selve(n) henricke d(air) op betaelt heeft In (con)s(ili)[o]/ opidi julii xxiii