SAL7783, Akte: V°207.2-R°208.1 (416 van 711)
Akte V°207.2-R°208.1
Act
Datum: 1498-12-17
Transcriptie
2019-01-26 door Willy StevensSijn bleven ende gevallen den voirs(creven) (christ)iane ende sijnd(er)/
huysvr(ouwe) in huer(er) deyling(en) de goede(n) rinte(n) ende erfpacht(en)/
naebescr(even) Te weten(e) yerst de moelen geh(eten) develoechschemoele(n)/
oft soe die anders genoempt is metten boogarde woenhuyse/
stalle messien al deen aen dander gelegen inden werft/
buyten aende stad bynnen poirte dairmen ten beghijnhove/
wert gaet opten last ende co(m)mer dair te voe(re)n uutgaen(de)/
te weten(e) van xvi mudden ende vijf halste(re)n corens erflijck/
dies dair aen comen te cortten xxviii stuvers tsjaers aen e(n)nige/
dier de drie mudd(en) jairl(ijcx) af heffen(de) zijn en(de) op vie(r) ryns/
guld(en) erflijck die jan halleman dair op heeft ten behoirlijken/
tijde te betalen(e) Ende voirtmeer op elf mudd(en) half t(ar)we/
half rogge erfspachts vallen(de) half s(in)t jans(mis)s[e] en(de) half te kers(mis)s[e]/
die de voirs(creven) goirt en(de) merten half en(de) half d(air) op hebben/
sulle(n) Ende die dit deel sal moegen lossen talle(n) tijden/
tot vie(r) malen Te weten(e) de helicht van elcx gedeelte/
smaels ende elck mudde t(ar)wen met twintich croone(n) te /
xxiiii stuvers ende elck mudde rogs met achthien gelijck/
croonen ende met volle(n) pachte naegelande vand(er) quiti(n)g(en)/
It(em) sijn noch gevalle(n) den voirs(creven) gehuysschen een huys/
staende ald(air) op den hoeck vand(er) voirs(creven) moelen sond(er) co(m)mer/
It(em) noch alsulken beempden als geleg(en) sijn ten broecke/
neve(n) de papiermoelen opden co(m)mer van eene(n) stuver oft
//
de weerde dair af chijs dair van te voe(re)n uuytgaen(de) ende/ vooirtmeer opden last van eene(n) mudde corens erfspachts/ vallen(de) xvii dece(m)br(is) den voirs(creven) goirde in deyling(en)/ gevallen dwelck deselve gehuyssche(n) sulle(n) moege(n) lossen/ en(de) quijten alst hen believe(n) sal met xviii croone(n) te xxiiii/ stuvers tstuck ac cum Ende op sulken last dat de voirs(creven)/ m(er)ten bynne(n) jairs hebbe(n) sal drie alboome(n) eens vanden/ alboome(n) inde voirs(creven) beempden staende It(em) noch de/ beckerie metter toebehoirte(n) geleg(en) opden hoeck vander/ veemerct naist den orgelen met oic den huyse dair naest/ tusschen deselve orgelen ende de beckerie opden co(m)mer/ van acht ryns guld(en) xv st(uvers) i bla(n)ke erflijc d(air) uuytgaen(de)/ Ende voirtmeer op drie ryns guld(en) vie(r) stuvers erflijck/ die goirt ende merten voirs(creven) half ende half d(air) op jairl(ijcx)/ hebben sullen vallen(de) jairlijcx xvii dece(m)br(is) die de/ voirs(creven) gehuysschen sulle(n) moegen lossen ende quijten te/ twee malen te weten(e) elcx deel smaels ende elken/ pe(n)ni(n)ck met achthien gelijken pe(n)i(n)g(en) ende met vollen/ rinten It(em) sijn noch den selve(n) gehuysschen gevallen/ tderdendeel van xi(½) mudd(en) corens erflijck die m(er)ten wijlen/ de vader saliger gedachten hadde ende hem in deylingen/ gevalle(n) wae(re)n teg(en) goirde sijne(n) brueder opde viermoelen/ metter toebehoirt(en) Ende dese deylinge (et)c(etera) sat(is) p(ro)ut/ cor(am) eisd(em)
//
de weerde dair af chijs dair van te voe(re)n uuytgaen(de) ende/ vooirtmeer opden last van eene(n) mudde corens erfspachts/ vallen(de) xvii dece(m)br(is) den voirs(creven) goirde in deyling(en)/ gevallen dwelck deselve gehuyssche(n) sulle(n) moege(n) lossen/ en(de) quijten alst hen believe(n) sal met xviii croone(n) te xxiiii/ stuvers tstuck ac cum Ende op sulken last dat de voirs(creven)/ m(er)ten bynne(n) jairs hebbe(n) sal drie alboome(n) eens vanden/ alboome(n) inde voirs(creven) beempden staende It(em) noch de/ beckerie metter toebehoirte(n) geleg(en) opden hoeck vander/ veemerct naist den orgelen met oic den huyse dair naest/ tusschen deselve orgelen ende de beckerie opden co(m)mer/ van acht ryns guld(en) xv st(uvers) i bla(n)ke erflijc d(air) uuytgaen(de)/ Ende voirtmeer op drie ryns guld(en) vie(r) stuvers erflijck/ die goirt ende merten voirs(creven) half ende half d(air) op jairl(ijcx)/ hebben sullen vallen(de) jairlijcx xvii dece(m)br(is) die de/ voirs(creven) gehuysschen sulle(n) moegen lossen ende quijten te/ twee malen te weten(e) elcx deel smaels ende elken/ pe(n)ni(n)ck met achthien gelijken pe(n)i(n)g(en) ende met vollen/ rinten It(em) sijn noch den selve(n) gehuysschen gevallen/ tderdendeel van xi(½) mudd(en) corens erflijck die m(er)ten wijlen/ de vader saliger gedachten hadde ende hem in deylingen/ gevalle(n) wae(re)n teg(en) goirde sijne(n) brueder opde viermoelen/ metter toebehoirt(en) Ende dese deylinge (et)c(etera) sat(is) p(ro)ut/ cor(am) eisd(em)
Nagekeken door: Jos Jonckheer
Moderator: Jos Jonckheer
Laatste update:: 2014-08-12 door Jos Jonckheer