It(em) jan vanden paenhuyse sone wijlen gheerts in p(rese)ntia/ heeft quitgescouwen ende mits des(er) schelt quijt arnde/ vanden hove ende jacoppe vand(en) velde diene(r) m(ijns)/ hee(re)n smeyers van loeven(e) alsulken quetsue(re)n als zij oft/ deen van hen hem onlanx leden gedaen moege(n) hebben/ heeft voirt geloeft den voirs(creven) arnde te doen(e) tot sijnder/ manissen eene bedevairt tot coelen in beternissen van des/ hij bekint den selven arnde mesdaen te hebben(e) Ende/ heeft voirts geloeft ja(n)ne zedele(re) twee croone(n) te xxiiii/ stuvers tstuck tusschen dit ende beloken(en) sinxen(en) naistc(omende)/ te betalen(e) van vroentcosten t(am)q(uam) ass(ecutu)[m] Cor(am) pynnock/ buetsele m(ar)cii xxviii