It(em) h(er) jan heyms prieste(r) renu(n)c(ians) heeft geloeft/ janne hanegreefs steele(n) boechmake(r) dat/ hij van heden over een jair met gereeden/ pe(n)ni(n)gen lossen en(de) afquiten sal met/ vollen pachte alsulken vijf rinschguld(en)/ erffeliker rinten als den selve(n) janne/ bekint sijn bij janne van thiene(n) doen t(er)tijt/ scepen(e) van loven(e) ja(n)ne heyms doen t(er)tijt/ wissele(r) willem(me) van butsele en(de) joose/ van caverson pelsmake(r) voir scepen(en) van/ loven(e) xvi augusti a(n)no lxxxix ta(m)q(uam)/ ass(ecutu)[m] Ende ter meerde(re) sekerheyt van dien/ soe heeft hem de selve h(er) jan in handen/ gestelt eene obligatie vand(er) stadt van/ loven(e) gedaen joose van mulke en(de) jacoppe/ de cassele(re) vand(er) daet xiiii[c] xci xxviii julii/ spreken(de) van xvi[c] lxxxvii andries guld(en)/ xviii st(uvers) iii ort d(air)af de voirs(creven) h(er) jan dactie/ heeft om d(air)aen de voirs(creven) so(m)me vand(en)/ afquitingen oft hij gebreck d(air)aen hadde/ te v(er)halen(e) behalven dat de selve jan/ kuese sal hebben met welken der voirs(creven)/ obligatien hij hem sal moge(n) behulpen/ om tott(er) vold(er) betalinge(n) te b comen(e) behalve(n)/ dat h(er) jan altijt met eene(n) betalen(en) sal/ gestaen Cora(m) hermeys baets julii xxiii