Allen (et)c(etera) dat he(r)e en(de) meest(er) henrick fredricx al(ia)s/ van wesemale doctoir ind(er) godheyt r(e)ligieux/ des godshuys vand(en) p(re)dike(re)n te loeven(e) met consente/ weten(de) wille en(de) bijsijne(n) vand(en) p(ri)oir desselfs/ godshuys heeft geconst(itueert) lodewijcke vand(er)/ me(r)en jacoppe van praet ende g(eer)de scheers/ aut om alsulke thien r(ins)g(ulden) lijfpen(sien) als hij/ heeft op seke(re) goede lucas vand(er) hulst en(de)/ zijnd(er) mede garinge(n) gelegen te kempt inden/ lande van luydick Te manen teysschen/ opte bu(r)en en(de) tontfang(en) d(air) af quijt te schelden/ en(de) quitan(cie) te geve(n) d(air) voe(r) met rechte op de/ goede te volgen te pande(n) te dagen en(de) de/ goede d(air)voe(r) uuyt te wynne(n) en(de) met jairsch(ar)en/ te verhu(r)en oft te v(er)pachten Et gene(r)alit(er) (et)c(etera) Promitt(ens)/ rat(um) Renu(n)c(ians) Salvo iusto calculo Cor(am) buetsele boechout oct(obris) xiii