It(em) gheert van leex en(de) jan van daer boven/ hebben bekent en(de) verlijdt als vanden drie/ hondert mottoen(en) daer voe(r) die van leex den/ voirs(creven) gheerde voe(r) meye(r) en(de) scepen(en) van loven/ aengesproken hebben en(de) daer af tvo(n)nis d(er) scepen(en)/ voirs(creven) gewesen heeft dat de voirs(creven) gheert den/ voirs(creven) van leex ii[c] mottoen(en) betalen soude dat/ hen de selve gheert vanden voirg(eruerde) ii[c] mottoen(en)/ wael? en(de) n [betaelt en(de)] gecontenteert en(de) dat [voirs(creven)] vo(n)nisse/wel volcomeli(c) voldaen heeft Scelden(de) daer/ af quijt den voirs(creven) gheerde openbairlic quijt/ eisd(em)