SAL8113, Act: R°215.1-R°217.1 (250 of 369)
Search Act
previous | next
Act R°215.1-R°217.1  
Act
Date: 1442-03-03

Transcription

2022-08-01 by Jos Jonckheer
Monast(erium) de corte(n)berge et/
fideiuss(ores) joh(annis) lambrechts/
Het sijn come(n) in rechte voe(r) meye(re) en(de) scepen(en) van loeven inde banck ald(air)/
jannes van meerbeke proofst des godshuys van cortenberge die als/
gemechticht met p(ro)curacie(n) van des selfs godshuys wege(n) gevo(n)nist? heeft/
voer meye(re) ende scepen(en) van loeven zeke(re) scepen(en) brieve(n) van loeven/
sprekende vanden hove van lyndergem dwelc jan lambrechts jegen/
tvoirs(creven) godshuys te pachte genome(n) hadde in deen z ene(n) t(er)mijn van/
xii jaren langc beginne(n)de? te half meye int jair van xxxviii/
in deen zijde lambrecht lambrechts die de brued(er) es des vors(creven) jans/
machiel rutgeerts en(de) jan rutgeerts sijn sone die borge(n) waren/
bleven voer tvoirs(creven) hof in dande(re) daer de vors(creven) proost int recht/
dede lesen der scepen(en) brieve(n) voirg(eruert) begerende ende versueke(n)de/
dat sij hem voldaden de twee leste jaren vand(er) voirg(eruerde) pachtingen/
nu voerleden te weten elx jaers ond(er) half hondert mudde(n) rog/
en(de) tseve(n)tich mudden terwen sesse mudde gersten ende xii/
oude scilde van weidehue(re)n op dwelc de voirs(creven) drie borgen/
hen verantwerden(de) deden seggen dat waer ware dat sij inden selve(n)/
scepen(en) brief voer den voirs(creven) janne lambrechts borge bleve(n) waren/
mer hen verwonderde zee(re) vanden groten eissche die de voirg(enoemde)/
proofst te henwert dede aengesien tgeen des daer toe geschiet?/
was want al haddet inhoudt vanden selve(n) brieve de vors(creven) so(m)me/
begrepen so hadde m(ijn) [wer waer dat m(ijn)] vrouwe en(de) tconvent des selfs godshuys doen/
jan lambrechts vanden selve(n) hove schiet ende de vors(creven) borge(n)/
de goede besaeyt en(de) aenvert hadden en(de) gewonne(n) tot half meye/
so worden [dat sij doen van mijn vrouwe(n)] sij uut den vors(creven) goeden [geworpen] met foertsen geworpen en(de) mochte(n)/
niet langer behouden mids dien dat sij tselve goet niet verborge(n)?/
en consten alsdoen ...? de selve borge(n) bij ..? vrouwen en(de) conve(n)te/
...?
//
die sij deen in dander staken gedroech lxxxiii mudde(n) rox lvi/
mudden terwen xii oude scilde welc gebreck van coerne/
geslagen wert te gelde te wete(n) elc mudde rox voe(r) ii gripe(n)/
xl pl(a)c(ken) voer de grijpe en(de) elc mudde vand(en) vors(creven) terwen voer/
l boddregers ende dat hen van dien gelde en(de) vanden gelde/
vander scettinge(n) die de voirg(enoemde) jan lambrechts tsine(n) afsceiden/
sculdich was te laten drie dage gegeve(n) worde te weten/
dat sij betalen souden deen helicht daer af te sente jansmisse/
baptiste(n) lestleden ende vander ander helicht soude betaelt/
werden te weten deen helicht van dier helicht te kersmisse/
lestleden ende dander helicht daer af tsente jansmisse/
bap(tis)[te(n)] naestcomende ende daer op so worden daer gescat/
zeke(re) haeflike goede die hen daeraf corte(n) souden gelijc de/
cedulen h(ier) nae bescr(even) die sij int recht deden lesen begrijpt/
ende de tenure van dier cedulen volght h(ier) nae van worde/
te worde Item inden iersten ii wagene gestoffeert met vii/
p(er)den en(de) ande(r) ploech gescat sijnde tott(er) so(m)me(n) van c gul(den)/
holl(ans) den gul(den) te iiii s(cellingen) gr(oten) gerekent It(em) xxxi verkene/
ond(er) clein en(de) groet gerekent op xxxv gul(den) holl(ansch) ten p(ri)se als voe(r)/
It(em) xxi hore(n) beesten ond(er) clein en(de) groet gescat op lxx gul(den) ten p(ri)se/
als voe(r) It(em) and(er) haeflike goede van bedden en(de) and(er)s dat d(er) came(n)ier?/
behoert gescat sijnde op xxvi gul(den) holl(ans) ten p(ri)se als voe(r) It(em)/
and(er) huysgereck bynne(n) d(er) cokene(n) en(de) dat daer aen cleeft gescat/
op xiiii gul(den) holl(ans) Ite(m) ene(n) tas hoys gescat op xxiiii gul(den)/
holl(ans) It(em) ene(n) tas veetsen gescat op vi gulden holl(ans)/
It(em) vi mudde een halst(er) gersten elc mudde gescat voe(r)/
ii blau cronen ende thalster binnen gerekent/
It(em) xii mudden iii molevate evenen gescat tsame(n)/
op xvii cronen elc crone te xl pl(a)c(ken) It(em) xl ganse/
ond(er) jonc ende out tstuck over? hoet gescat enen/
stuyver It(em) xxv hynnen met eenen hane tstuck voer
//
eenen stuye(r) maken tsamen de ganse ende hoende(re) iiii/
gulden hollans ende enen stuyver It(em) den borgen te/
goede gedaen v gulden riders tstucke te xxv stuv(er)s/
It(em) lxxxii roeve wollen elken roef te xvi pl(a)c(ken)/
maken tsamen xxxii cronen ende xxxii pl(a)c(ken)/
elcke crone te viertich pl(a)c(ken) gerekent/
deden noch voert seggen dat daer noch buyte(n) scattinge(n) bleven/
alrehande haeflike goede die tvoirs(creven) cloester aenvert hadde/
ende hen te staden comen souden welcke ongescatte have sij oec/
overgaven in gescriften daer af tenure h(ier) nae volght Item/
inden iersten lxx scapen albloet tstucke om xl pl(a)c(ken) maken lxx gripen acht/
en(de) een halve roeve wollen tstuck te xvi pl(a)c(ken) maken iii gripe(n) xvi/
pl(a)c(ken) een half mudde raepsaets gescat op ii gripen van bote(re)n ii/
riders maken iii gripen xxx pl(a)c(ken) vi mudde rox It(em) noch doen/
wij rekende de vi mudde rox en(de) iiii la(m)mere(n) doen rekende(n) wij af/
v riders dat tcoste tbeleit te doene tot onsen goeden so dat/
ons doen quamen te heffen vi gripen ende xxv pl(a)c(ken) It(em)/
ond(er)half mudde rox van bornoys lant tsjaers ende dat van/
ii jaren verlopen maken iii mudde rox gescat op vi g(ri)pen/
ii eemers die int hof te lynd(er)gem opten putte hangen/
metten zeele gescat op ii gripen Item alle de/
scape die bynnen den stal stonnen gescat sijnde/
op iiii gripen/
Ende dat alle dese pointen vors(creven) waer sijn dat boden de voirs(creven)/
borgen te thoene(n) en(de) metten mynste(n) inden rechte met te liden/
hoepten ende seiden so waer sij dese poente(n) gethone(n) consten/
dat sij der aenspraken ongehouden sijn souden en(de) dat de proost/
te vroech op ware daer op de voirs(creven) proefst ...?
//
dat hij hoepte dat de voirs(creven) borge(n) niet thone(n) en souden des/
sij hen vermete(n) hadden gem want de voirs(creven) jan lambrechts/
in gebreke was vanden derden jare van dat hij tvoirs(creven)/
hof gehouden hadde vanden welken tvoirs(creven) godshuys in/
grote(n) co(m)m(er) steke [alse] van xx riders lijfpensien ter quiti(n)gen die/
tselve godshuys daer o(m)me vercocht hadde van des meyne(n)de/
al waert also dat daer e(n)nige rekeni(n)ge gesciet wa(r)e oft/
scattinge dat de borgen niet thonen en souden dat hen dat/
afslach doen soude opde twee leste jare gemerct dat nyema(n)t/
gherne dacht(er)stel borgen soude en(de) neme(n) betalinge op/
dnouwe oec so en hadde m(ijn) vrouwe huer bueke hij haer/
niet ten tijden als de rekeni(n)ge geschiet sijn soude ende also/
en conste m(ijn) vrouwe niet geweten was de vors(creven) jan sculdich/
sij rekenen soude en(de) also en was de rekeni(n)ge niet gesloten/
mer wes daer geschiede geschiede ter goeder meini(n)gen ende/
ter goeder rekeni(n)gen en(de) oft men bevonde dat daer iet inne/
mesrekent ware dat soude ter goeder rekeni(n)gen comen/
Met alrehanden worden en(de) wederworden die in beiden sijden/
geschieden weynich int recht dienende vanden welken de/
p(ar)tijen gewijst worden tot hue(re)n thonesse Ten dage van thonesse/
thoenden de vors(creven) borgen tgeene des sij hen in hue(re)r aenspraken/
hadden vermeten uutgenomen dat de getuyge(n) droege(n) van dat/
de borgen met foertsen uut den vors(creven) goeden geworpen souden/
sijn dat m(ijn) vrouwe begeerde aenden meye(re) van campe(n)hout/
datmen huer in hue(r) goede setten woude gemerct dat sij die/
naeste begeerde te wesen oft datmen huer goede borgen/
setten soude waert sijt thuer aenreiken soude welcke borch/
tochten de vorg(eruerde) borchtochte(n) niet gesetten en conste en(de) also sciede(n)/
sij vanden goeden met composicien aengesien dat m(ijn) vrouwen/
aen borgen te goede dede v riders [thoenden noch de selve borge(n) dat inde rekeni(n)ge geseeght was dat tgeen des vors(creven)/
steet hen afslach doen soude mer si en hoerde(n) noyt vermane(n) vanden derden jare] Ende de vors(creven) proofst thoende
//
so(m)mige poenten als vanden gebreke van janne lambrechts en(de)/
vanden coerne te gelde te slane gelijc de vors(creven) borgen eens/
deels gedaen hebben Noch thoende hij dat tgodshuys voirs(creven)/
ov(er)mids den acht(er)stelle des vors(creven) jans hadde moeten vercopen xx/
riders lijfpensien ter quiti(n)gen elken pe(n)ni(n)c d(air)af met xx/
thienen It(em) thoende voerts de manie(r) hoe de borgen uut den vors(creven)/
goeden scieden gelijc vors(creven) steet Noch thoende hij [dat m(ijn) vrouwe huer bueke bij heur niet en hadde en(de)] dat de rekeni(n)ge/
gedaen was ter goeder meyni(n)gen en(de) t(er) goeder rekeni(n)gen en(de) oft/
d(air) iet inne mesreke(n)t wa(r)e datme(n)t bringen soude ter goed(er) rekeni(n)ge(n)/
noch thoende hij dat m(ijn) vrouwe huer bueke bij huer niet en/
hadde ende It(em) noch
also dat ten uut(er)sten de scepen(en) van loeven/
gemaent vanden meye(re) gewijst hebben voe(r) een vo(n)nisse dat ten/
de bewisenisse die de vors(creven) borgen gedaen hebben hen aen de/
twee leste jaren afslach doen sal gelijc dat de waerh(eit) gedrage(n)/
heeft p(rese)nt(ibus) o(mn)ib[(us)] scabinis dempto pynnock m(ar)cii t(ercia)
ContributorsWalter Winnelinckx
Moderated byWalter Winnelinckx
Last update: 2016-02-09 by Jos Jonckheer