It(em) martijn cressant die aengesproke(n) es geweest voe(r) meye(re) en(de)/ scep(enen) va(n) loeve(n) van ernul van tholifaul? alse van eene(n) gulden/ rinsch erfchijs die de vors(creven) m(ar)tijn teg(en) den vors(creven) ernul gecocht/ soude hebbe(n) op goede zeke(re) pande om de so(m)me van xxi guld(en)/ rinsch en(de) voerts sprak aen de vors(creven) ernul den vors(creven) m(ar)tijn va(n)d(er)/ so(m)me van xxi guld(en) rinsche alse van zeke(re)n gelofte(n) ende/ vurw(er)de(n) die de vors(creven) m(ar)tijn de(n) vors(creven) ernul geloeft en(de) aen/ gegaen soude hebbe(n) also dat de so(m)me geheelic en(de) al/ gedroech tot xlii guld(en) rinsch woude he(m) de selve/ m(ar)tijn de vors(creven) so(m)me van xlii rinsguld(en) opleggen en(de) sijne(n)?/ gued(inge) en(de) vestich(eit) van hem ontfaen d dwelke hij p(resen)teer/ de te doen so dede hij dat hij sculd(ich) wa(r)e te doen ende/ woude [he(m)] de vors(creven) m(ar)tijn [dat] ontki(n)ne(n) de sake(n) wa(r)en also ...?/ als vors(creven) steet so gaf hij hem dat ov(er) tot gode en(de) sijne(n)/ eedt oft de vors(creven) arnd boet dat te houde(n) tot aenden/ herlegen? op dwelc de vors(creven) m(ar)tijn met sijne(n) vors(creven) ...?/ hem dede v(er)antw(er)de(n) seggen(de) dat he(m) v(er)wond(er)de dat hem de/ vors(creven) arnd d(air) voe(r) aensprak nae tgeene dat d(air)af ges(eit)?/ wa(r)e boet ten eynde oppenbaerlic sijne(n) eedt dat hij/ hem vand(er) vors(creven) so(m)me(n) van xlii r(insch) gul(den) niet sculd(ich) en/ wa(r)e en(de) tege(n) hem d(air)af egeen comescap gedae(n) en hadde/ in gheend(er) manie(re)n opde hoepte dat hij d(air)mede gestaen/ soude D(air)op de scepen(en) t(er) maniss(en) smeyers gewijst hebben/ voe(r) een vo(n)nisse so w(es) de vors(creven) m(ar)tijn sijne(n) eedt dade/ gelijc hij gep(rese)nteert hadde d(at) hij d(air)mede gestae(n) soude/ p(rese)nt(ibus) o(mn)ib(us) scab(inis) febr(uarii) t(er)cia