Item jorijs vanden berghe wonen(de) te berchsem in jegewordich(eit) d(er) scepen(en)/ van loven(en) gestaen heeft bekint en(de) v(er)lijt dat hij wael en(de) wittelic/v(er)socht hebben de vruchten heeft her heeft v(er)soc v(er)cocht henricke/ cloet de vruchten en(de) tcoren van vii dach(mael) lants [die dit tegewordich jair opt selve lant wassen sulle(n)] gelege(n) inde p(ro)chie(n)/ van berchsem en(de) van velthem in div(er)sen porceelen ald(aer) gelijc de selve/ jorijs die selve vii dach(mael) van henr(icke) wante in pechtinge(n) houden(de) is/ en(de) gelijc de selve vii dach(mael) met rogge nu besayt ligge(n) voir eene(n)/ zeke(re)n prijs van gelde d(aer) af de selve jorijs hem vande(n) vorscr(even)/ henr(icke) bekent heeft genoech gesciet sijnde It(em) oftme(n) bevonde dat de/tvors(creven) vii dach(mael) lants nu tot op dese(n) dach v(er)droncke(n) [oft versant] wae(re)n so heeft/ de selve jorijs de(n) vors(creven) henr(icke) d(aer) af geloeft rastoer te doene/ geloven(de) voert de selve jorijs den vors(creven) henr(icke) vande(n) vors(creven) vruchte(n)/ tegen eene(n) iegelike(n) recht warant te sijne wijtfliet voshe(m) fe(bruarii)/ viii/