It(em) jan de donde(re) heeft ontset op eene(n) borge te dage en(de)/ te rechte te come(n) alsulke(n) core(n) als de selve jan liggen(de) heeft/ op eene(n) sulde(r) geleg(en) in onss(er) vrouwen huys opde vischmerct te/ loven(e) als philips vermee(re) en(de) katline(n) sijns wijff beslage(n) hebbe(n)/ voir iii riders eens te betale(n) die sij [hij] te kersmisse naestcomen(de)/eisschen(de) sijn en(de) hen va(n) hueri(n)gen vanden selven sulde(r) v(er)schine(n)/ sulle(n) so sij seggen En(de) h(ier) af es borge des vors(creven) janes als p(ri)ncipael/ sculde(re) ludovic(us) baets welken borge de vors(creven) jan h(ier) af en(de)/ va(n) alle(n) oncosten hoedanich sij wae(re)n die de selve lod(ewijc) h(ier)/ o(m)me lide(n) mochte scadeloes geloeft heeft tontheffe(n) cor(am)/ borchove(n) lint(re) junii xi