It(em) de vors(creven) baudewijn zoete heeft den vors(creven) iii p(er)soene(n) toegeseedt/ en(de) elke(n)van hen besundert mette(n) vors(creven) schoutbrieve hem niet/ te behulpene noch de(n) selve(n) p(er)soene(n) niet te bedwingen tott(er)/

lossinghe(n) d(aer) mede te prame(n) [o(m)me hem te doene lossene vander] binne(n) den iersten jae(re) totte(n) lossinghen/

en(de) ontheffinge(n) der borchtochte(n) vande(n) i(½) rider lijfp(ensien) vors(creven) [binne(n) de(n) ierste(n) jae(re)] het en/ wa(r)e dat hij va(n) ja(n)ne va(n) duffle [tierst] gepraemt wordt oft dat/ enich va(n) hen he(re)n bi(n)ne(n) aflivich worde oft voe(r) vluchtich wa(r)e/ dwelc oft gebuerde dat hij hem da(n) behulpe(n) sall en(de) and(er)s niet/[m(aer) ten eynde vande(n) ja(r)e mach hij mette(n) schoutbr(ieve) werke(n) talle(n) tijde(n) alst hem gelieft] en(de) de(n) selve(n) bald(uin)[o] vand(er) vors(creven) borchtochte(n) gelost sijnde en(de) hem/ negeen scade hebben(de) so heeft hij geloeft de(n) vors(creven) schoutbrief/ te nyeute te doene sond(er) argelist cor(am) eisd(em)