It(em) de vors(creven) gorijs en(de) wout(er) in p(rese)nc(ia) hebben gekint en(de) gelijt dat/ sij de pe(n)ni(n)ge gecomen vanden v(er)coepe d(er) crone(n) lijfp(ensien) vors(creven) tusschen hen/ beiden te gelike gehaven hebben en(de) vanden vors(creven) goerde ontfangen/ en(de) soe hebben sij malcande(re)n geloeft de vors(creven) lijfp(ensien) jarlix te gelike/ te bet(alen) En(de) oft enich van hen beiden [oft oic tvors(creven) huys den vors(creven) gorijs voir tvoldoen d(er) selv(er) lijfp(ensien) int geheele v(er)obligeert] voird(er) dan voir deen helicht/ d(er) selv(er) gepraemt oft belast worden dat sij malcande(re)n d(aer) af inne/ staen sulle(n) en(de) scad(eloes) ontheffen met alle coste en(de) co(m)me(r) Geloven(de) voirt/ de selve woute(r) en(de) gorijs elc den and(ere)n soe wa(n)neer enich va(n) hen/ beiden bereet is sijn helicht [d(er) vors(creven) lijfpens(ien)] af te leggene dat dande(r) van he(n) insgelijx/ alsd(an) oic t(er) stont sijn helicht lossen sal en(de) afquite(n) Et t(antu)m cor(am) eisd(em)