It(em) de vors(creven) v(er)ond(er)pendinge [bide(n) vors(creven) p(er)sone(n) vand(er) helicht vande(n) vors(creven) iii huse(n)] is gesciet tot sulk(er) meyni(n)ge(n) dat de vors(creven)/ g(er)truyt de docht(er) mids ghene(n) gebreke dat sij hebbe(n) mochte vande(n)
//
v(er)coepe [des een d(er)dendeels vande(n) vors(creven) xvii lope(n) rogs en(de) eene(n) d(er)dendeele va(n) iii oude gr(oten)] vors(creven) de tocht va(n) hue(re)r moed(er) vors(creven) en sal moge(n) belasten oft/ de selve huer gebreke aen die tocht v(er)halen m(er) dat de selve moed(er)/ al waert soe dat g(er)truyt de docht(er) derflich(eit) exequeerde huer tocht/ sal vry ombelast houde(n) alsoe lange als sij leeft cor(am) eisd(em)