It(em) henrick corekens en(de) augustijn coerekens sijn sone wonen(de) nu t(er) tijt/ opde biest te loven(e) hebben gekint en(de) gelijt inden name en(de) tot behoef/ he(re)n stas de houwe(re) p(ri)st(er)s vors(creven) al eest alsoe dat de vors(creven) h(er) stas/ de vors(creven) sijn goede aenden vors(creven) andriese vande(n) poele verobligeert/ en(de) te pande gesedt heeft voir de geheel viere crone(n) erflic vors(creven)/ dat sij nochtan de geheel pe(n)ni(n)ge gecomen vand(en) [v(er)coepe vand(er)] eenre croene(n) erflic/ als vanden selven iiii croene(n) erflic vors(creven) gehaven en(de) gebuert hebben/ en(de) die in hue(re)n noot orber en(de) p(ro)fijte bekeert sond(er) den vors(creven) h(ere)n/ stasse enich p(ro)fijt d(aer) af te hebben Soe eest dat de vors(creven) henric/ corekens en(de) augustijn sijn sone hebben geloeft indivisim voir hen/ hue(re)n erve(n) en(de) nacomelingen den vors(creven) h(ere)n stasse en(de) sijn vors(creven) v(er)ob/ ligeerde goede vand(er) eenre croene(n) erflic vors(creven) en(de) v(er)schine(n)d(er)/ rinten en(de) alle(n) costen hoedanich die sijn mochten die hij oft de vors(creven)/ sijn goede uut ocsuyne d(er) selv(er) eenre croene(n) liden mochte(n) te lossen/ tontheffen en(de) scadeloes te houden en(de) de selve croene van heden/ ov(er) een jair af te leggen en(de) te quiten alsoe dat de(n) vors(creven) h(er) stasse/ en(de) sine(n) vors(creven) goede(n) d(aer) af tewigen dagen vast en(de) genoech sijn moge/ cor(am) eisd(em)