It(em) de vors(creven) jan schellekens en(de) g(er)truyt va(n) grymde sijn wijff/ in p(rese)nc(ia) d(er) scepen(en) van loven(e) gestaen hebben gehuert en(de) bekint/ dat sij gehuert hebben tegen den vors(creven) henricke vanden hogen/ huyse de vorg(enoemde) goede inder vors(creven) guedinge(n) begrepen Te/ houden en(de) te hebben alsoe lange de vors(creven) iiii rijd(er)s lijftochte(n)/ ongequete(n) sullen bliven oft bij doode d(er) p(er)soene(n) d(aer) die op/ staen v(er)smolten op alle co(m)mer en(de) last uuten selven goeden/ gaen(de) ten behoirliken tijden te betalen En(de) dae(re)n boven elx/ jairs o(m)me en(de) voe(r) de vors(creven) iiii rijd(er)s lijftochten alle jae(re) den/ vors(creven) henricke vanden hogenhuys te betalen ix dage in aprille/ te wete(n) de ii rijd(er)s d(aer) af alsoe lange als de selve henric/ leve(n) sal en(de) dand(er) ii rijd(er)s alsoe lange als de vors(creven) hubrecht/ spruite(n) d(aer) die op staen leve(n) sal q(u)[o](libet) ass(ecutu)[m] Behoudelic der/ geluften vand(er) afquiti(n)gen vanden selve(n) ii rijd(er)s staen(de) te(n) live des/ selfs hubrechts bide(n) vors(creven) ja(n)ne schellekens en(de) sine(n) wijve gedae(n)/ in hue(re)r macht Behoudelic oic oft de selve he(n)ric vanden/ hogenhuys de vors(creven) goede mids [faute(n) en(de) gebreke] vand(er) afquiti(n)gen vanden ii rijd(er)s vors(creven)/ staen(de) ten live hubrechts vors(creven) die de vors(creven) gehuysschen d(aer) af gedae(n)/ hebbe(n) de vors(creven) goede v(er)cochte dat alsd(an) de hueri(n)ge te nyeute/ sijn sal en(de) de goede sulle(n) volgen den coe coep(er)e cor(am) eisd(em)