It(em) de voirs(creven) arnt lambrechts heeft ghelooft laureyse van wynghe/ nu t(er) tijt scepen(en) te loven(e) den erfchijs van eene(n) halve(n) rijd(er) die/ de selve laureys jairlix en(de) erf(lick) heeft aen en(de) op tvoirs(creven) stuck lants gelege(n)/ als voe(r) te ghelden ende te betalen alle jaire ten behoirlijken tijden als/ hij vallen en(de) v(er)scijne(n) sal quol(ibe)t ass(ecutu)[m] Gheloven(de) de vors(creven) arnt tvors(creven)/ stuc lants alle jaire alsoe lange de vors(creven) marie m(er)chant leve(n) sal wel/ en(de) loflic te wynne(n) en(de) te werve(n) gelijc sine(n) regenoete(n) met vurw(er)de(n) oft/ de vors(creven) arnt voir der voirs(creven) marie(n) aflivich wordde en(de) dan den erfgename(n)/ desselfs arnts geliefde de vors(creven) tocht vanden vors(creven) goede(n) op te drage(n) en(de) d(er)/ vors(creven) marie(n) wed(er) o(m)me d(aer) inne te cleeden dat dan de selve erfgename(n)/ vand(en) betalinge(n) vande(n) selve(n) rente(n) onghehoude(n) sijn zulle(n) cor(am) eisd(em)