It(em) jan oliviers zoen pauwels oliviers p(ri)us ema(ncipa)[t(us)] ende jan de sprenghe(re)/ zwager des voirs(creven) jans in p(rese)ncia (et)c(etera) hebben gelooft ind(ivisim) arnde vander/ moelen inden name en(de) tot behoef wouters vander moelen zijns brued(er)s
//
dat zij den voirs(creven) pauwelse oliviers nu inder vroenten jans de briede(re)/ gehacht zijnde ten versuecke des voirs(creven) wouters vander moelen voe(r)/ tvoldoen van eenen scepen(en) brieve sprekende van drie rijd(er)s lijftochte(n)/ wederom inder selver vroenten bringhen zullen en(de) doen comen/ in alsulken state als hij nu es en(de) tot den rechte van mergen/ over twee maend naistcomen(de) evenverre de voirs(creven) wouter hie(re)n/ bynnen vanden voirs(creven) brieve niet voldaen en wordt ende oft zij/ des niet en daden dat zij dan aenden selven wout(ere)n voe(r) den vors(creven)/ scepen(en) brief zelve innestaen zullen Ende hier af hebben/ gelooft de voirs(creven) pauwels ende jan zijn sone den voirs(creven) janne/ sprenghe(re) scadelois tontheffen insuper pater filiu(m) cor(am)/ blanckairt hoeven januarii xvii