It(em) gielijs broeckmans woenen(de) te nederlynthe(r) in p(rese)ncia heeft wettelic/ bekindt vercocht te hebben gielise broeckmans den jonghen zijnen sone/ p(ri)us ema(ncipa)[t(o)] alle zijn haeflike goede die de vors(creven) gielijs de vader/ op den dach van heden houden(de) en(de) besittende es hoe die genoemt/ moegen zijn en(de) zo wairmen die bevynden sal moegen voe(r) een zeke(re)/ so(m)me van pe(n)ninghen dairaf de vors(creven) gielijs de vader hem hielt
//
voer wel betailt ende vernueght Gelovende die den voirs(creven)zijnen/ sone peislic te doen ende te laten volghen zonder hem dair aen e(n)nige(n)/ stoot of letsel te doen oft te maken in e(n)niger manie(re)n m(er)cels/ hoeven m(ar)cii