It(em) gielijs van coelen briede(r) ende roelof van weez gheheete(n) van/ duerne oick briede(r) hebben gelooft indivisim den voirs(creven) meest(er) janne/ ende willem(me) van leefdale aut alt(er)i alse vanden x[te(n)] coepe vanden voirscr(even)/ bossche des voirs(creven) meest(er) jans houden(de) een boender li[tich] roeden/ voir elck boender dair af x francken een quart en(de) een hoeghen voir/elck boender Ende alse vanden xi[te(n)] coepe vanden voirs(creven) [bossche] houden(de) v dach(mael) lxxvi roede(n)/ voir elck boender dair af x francken een oort ind(er) vors(creven) weerden/ en(de) drie hoegen(en) ten voirs(creven) t(er)mijne(n) te betalen(e) q(uolibet) ass(ecutu)[m] opde vurw(er)de(n)/ en(de) (con)dicie(n) inde voirg(eruerde) brieve beg(re)pen cor(am) eisd(em)