It(em) want matheeus colcx als geleit na de heerlich(eit) ons liefs gened(ichs) he(re)n/ tsh(er)togen ende den rechte der stad van loeven(e) uut machte van scepen(en) br(ieve)/ van loeven(e) voir zijn wettich gebreck come(n) en(de) geleit is tot allen de(n) goede(n)/ beyde have en(de) erve gorts van braemt en(de) lijsbette(n) zijns wijfs wettige/ zuster des voirs(creven) matheeus soe waer die belegen zijn opden xiii[te(n)] dach/ van oechste lestleden hadde doen besc(ri)ve(n) de voirs(creven) gehuyssce(n) met eene(n)/ oepen(en) placcate aenden stedehoude(r) smeyers van heelen(e)? te wynge en(de) aen/ den stedehoude(r) smeyers van cumptich tot bynckem die hem de voirs(creven)/ goede ongebruykich maecten de selve houdende ende hantplichten(de) sonder/ wille ende consente des voirs(creven) matheeus ende sonder hem te vernuege(n)/ van zijne(n) wettigen gebreken voirs(creven) ende versocht dat zij hue(r) hande lichte(n)/ souden vande(n) voirs(creven) goeden oft jege(n) hem te rechte comen Tot welke(n)/ dage de voirs(creven) gehuyssche niet en quamen noch andere van huere(n) wege(n)/ den selven matheeuse trecht voirt versuekende also dat de scepen(en) van/ loeven(e) ter manissen smeyers wijsden voir een vo(n)nisse tybaut steenweechs/ der stad bode die tvoirs(creven) placcaet gedrage(n) hadde yerst aengehoirt die cleerde/ bij zijne(n) eede dat dexploit gedaen was en(de) p(ar)tie(n) dach besceyden datmen de(n)/ voirs(creven) matheeus vande(n) voirs(creven) goede(n) houden soude inde macht van zijne(n) beleyde/ soe v(er)re dat alnoch voir scepen(en) comen is cor(am) o(mn)ib(us) de(m)pto roelofs aug(usti) xx