It(em) jan vander hallen vleeschouwe(r) heeft aenghenome(n)/ ghetruwelijck te leren(e) henneken(e) van huldeg(ar)den zone geldolfs/ van huldeg(ar)den drayers tvleeschouw(er)s ambacht alrehanden beeste(n)/ die hem te hande(n) come(n) sullen acht(er)straten te slane van opte(n) dach/ van heden eene(n) t(er)mijn van iiii jaire(n) eenp(aer)lijck v(er)volgen(de) ende/ d(air) voe(r) heeft ghelooft de vors(creven) geldolff den vors(creven) vand(er) hallen j alle/ jaire te gheven(e) xx st(uvers) te iii pl(a)c(ken) stuck q(uolibet) ass(ecutu)[m] Met (con)dicie(n) oft de vors(creven)/ henneken de(n) selve(n) ja(n)ne vand(er) halle(n) ontghynghe oft he(m) afgetoge(n) wordde/ soe heeft gelooft in dien ghevalle de vors(creven) geldolff den voirs(creven) janne/ alsdan te betalen(e) vi rinssche gul(den) te lx pl(a)c(ken) tstuck en(de) oft de vors(creven) jan/ oft he(n)neken oft e(n)ich van hen beyde(n) bynne(n) de(n) vors(creven) t(er)mijne storve/ dat de selve gheldolf nae gelande van dien tijde den vors(creven) janne
//
betalen sal en(de) van dan voirtaen sullen de vurw(er)den vors(creven)/ te nyeute sijn En(de) de vors(creven) henneken sal altijt bereet sijn mette(n)/ vors(creven) ja(n)ne versocht sijnde te gaen slaene als hijs te doen/ sal hebben zond(er) fraude en(de) arghelist cor(am) roelants dec(embris) ix(a)