It(em) den dach van rechte die op heden gedient soude hebben/ inde banck voe(r) meye(r) en(de) scepen(en) van loeven(en) tusschen willem(me)/ van leefdale als p(ro)cur(eur) jouffr(ouwe) lijsb(eth) bocx weduwe m(eester) wout(er)s/ wijlen van nethenen al(ia)s vand(er) royeele t(er) eenre en(de)/ ghijsbrecht welckairts inden name van hem selve(n) en(de) als/ p(ro)cur(eur) henr(ix) welckairts zijns brued(er)s t(er) ande(r) zijden hebben/ de selve p(ar)tien den voirg(eruerde) dach uutgestelt en(de) v(er)linght/ tot van heden in acht dagen naistcomen(de) te mistijde om/ alsdan te dienen gelijck hij op heden gedient soude hebben/ cor(am) hoeven vynck novembr(is) xx